Werkwoorden zwak sterk

Op je tafel ligt je leesboek, Nieuw Nederlands, je schrift en je pen. 
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Op je tafel ligt je leesboek, Nieuw Nederlands, je schrift en je pen. 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
-Filmpje over de zomertijd.

- Werkwoorden tegenwoordige tijd en verleden tijd.

-Opdracht maken.

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoel
-Ik weet na de les wat 'zomertijd' betekent. 

- Ik weet na deze les hoe ik werkwoorden in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd moet vervoegen. 




Slide 4 - Tekstslide

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd
Hele werkwoord: 

Stam: 

Stam + t: 



Slide 5 - Tekstslide

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd
Hele werkwoord: werken Jullie werken, Zij werken, Ze werken, Wij werken

Werken 
Stam-: Ik werk

Stam-: Werk jij? Werk je?
 
Stam + t: hij werkt, jij werkt, zij werkt, u werkt, het werkt



Slide 6 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
-  Werkwoorden tegenwoordige tijd en verleden tijd.

-Opdracht maken.

Slide 7 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
Verleden tijd

Slide 8 - Tekstslide

Wisbordjes

-Teken niet op je wisbordje.

-Schrijf op je wisbordje het antwoord.
-Begin bovenaan het wisbordje en laat de antwoorden staan. 
-Er komen vijf vragen. 

Slide 9 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
1. Ik telefoneer
Verleden tijd

Slide 10 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
1. Ik telefoneer
Verleden tijd
Ik telefoneerde

Slide 11 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
2. Ik fiets
Verleden tijd

Slide 12 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
2. Ik fiets
Verleden tijd
Ik fietste

Slide 13 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
3. Ik kijk op mijn scherm.
Verleden tijd

Slide 14 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
3. Ik kijk op mijn scherm.
Verleden tijd
Ik keek op mijn scherm. 

Slide 15 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
4. Ik rijd in mijn auto.
5. De auto glimt. 
Verleden tijd

Slide 16 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
4. Ik rijd in mijn auto.
5. De auto glimt.
Verleden tijd
Ik reed in mijn auto.
De auto glom.

Slide 17 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd

Ik telefoneer.
Ik fiets. 
Ik kijk.
Ik rijd.
De auto glimt.
Verleden tijd

Ik telefoneerde.
Ik fietste.
Ik keek.
Ik reed.
De auto glom.

Slide 18 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd

Ik telefoneer.
Ik fiets. 
Ik kijk.
Ik rijd.
De auto glimt.
Verleden tijd

Ik telefoneerde.
Ik fietste.
Ik keek.
Ik reed.
De auto glom.

Slide 19 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden
Sterke werkwoorden

Slide 20 - Tekstslide




stam
     Ik telefoneer
          jij telefoneer
zij telefoneer
U telefoneer
wij telefoneer
jullie telefoneer
 
Zwakke werkwoorden hebben hulp nodig in de verleden tijd: te of de.
De klank verandert niet. 

-de
-de
-de
-de
-den
-den

Slide 21 - Tekstslide




Stam

Ik fiets
jij fiets
zij fiets
fiets
Wij fiets 
jullie fiets

Zwakke werkwoorden hebben hulp nodig in de verleden tijd: te of de.
De klank verandert niet. 

te
te
te
te
ten
ten

Slide 22 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden worden geholpen door -te of -de
Het zijn klank-vaste werkwoorden. 

ik telefoneer - ik telefoneerde
ik fiets              - ik fietste


Slide 23 - Tekstslide

Sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden hebben geen hulp nodig. 
Ze krijgen een andere klank! Klank-veranderende werkwoorden. 

Ik kijk. Ik keek. Ik rijd. Ik reed. 
Ik word. Ik werd. Ik ben. Ik was.
Ik blaas. Ik blies. 

Sterke werkwoorden moet je uit je hoofd leren. 

Slide 24 - Tekstslide

Sterke werkwoorden
hele ww
tt
vt
Wat verandert?
liggen
ik lig
ik lag
i wordt a
lopen
ik loop
ik liep
oo wordt ie
kijken
ik kijk
ik keek
ij wordt ee
worden
ik word
ik werd
o wordt e
blazen
ik blaas
ik blies
aa wordt ie
glimmen
ik glim
ik glom
i wordt o
dragen
ik draag
ik droeg
aa wordt oe
zijn
ik ben
ik was
ben wordt was

Slide 25 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?

Slide 26 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?
In de verleden tijd worden werkwoorden verschillend vervoegd.
a. Zwakke werkwoorden: 
Ze hebben hulp nodig van -te of -de!!! 
Ze zijn klank-vast. (luister-luisterde; vis- viste)


b. Sterke werkwoorden:  
Ze hebben geen hulp nodig!!! 
Ze bepalen zelf hoe ze worden geschreven. 
Ze zijn klank-veranderend (word-werd, kijk-keek, glim-glom, ben-was).

Slide 27 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- Werkwoorden tegenwoordige tijd (herhaling).

- Werkwoorden verleden tijd: zwakke en sterke werkwoorden. (nieuwe stof).

-Opdracht maken.

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht
Nieuw Nederlands
Bladzijde 240-241
Opdracht 1
Opdracht 2 of 3
Opdracht  4
Klaar? Haal de sterke ww puzzel.


Slide 29 - Tekstslide

Opdracht
Bladzijde 240-241
Opdracht 1:
1. sterk
2. zwak
3. sterk
4. zwak
5. zwak
6. sterk

Slide 30 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- Werkwoorden tegenwoordige tijd (herhaling).

- Werkwoorden verleden tijd: zwakke en sterke werkwoorden. (nieuwe stof).


-Opdracht maken.

Slide 31 - Tekstslide

Lesdoel
- Weet je wat zwakke en sterke werkwoorden zijn?

Pak je wisbordje.
Schrijf op: A of B.




Slide 32 - Tekstslide

Wat gebeurt er in de vt met de klank van het werkwoord:
WACHTEN?
A
de klank blijft gelijk
B
de klank verandert

Slide 33 - Quizvraag


WACHTEN is een:
A
zwak werkwoord
B
sterk werkwoord

Slide 34 - Quizvraag

Wat gebeurt er in de vt met de klank van het werkwoord:
SLAPEN
A
de klank blijft gelijk
B
de klank verandert

Slide 35 - Quizvraag


SLAPEN is een:
A
zwak werkwoord
B
sterk werkwoord

Slide 36 - Quizvraag

Wat gebeurt er in de vt met de klank van het werkwoord:
DENKEN
A
de klank blijft gelijk
B
de klank verandert

Slide 37 - Quizvraag

Sterk of zwak?

DENKEN
A
zwak werkwoord
B
sterk werkwoord

Slide 38 - Quizvraag

Sterk of zwak?

WENSEN
A
zwak werkwoord
B
sterk werkwoord

Slide 39 - Quizvraag

Sterk of zwak?

BIJTEN
A
zwak werkwoord
B
sterk werkwoord

Slide 40 - Quizvraag

Lesdoel
- Ik weet na deze les wat zwakke en sterke werkwoorden zijn. 




Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Opdracht: 
1. Ik (vinden) het erg leuk!
2. Hij (houden) heel veel van auto's.
3. Het huis (branden) af.
4. Er (gebeuren) veel vandaag.
5. (houden) de dief!
6. (Vinden) je de tekening mooi?

Slide 43 - Tekstslide

1. Ik (vinden) het erg leuk!
2. Hij (houden) heel veel van auto's.
3. Het huis (branden) af.
4. Er (gebeuren) veel vandaag.
5. (houden) de dief!
6. (Vinden) je de tekening mooi?
1. Ik vind het erg leuk!
2. Hij houdt heel veel van auto's.
3. Het huis brandt af.
4. Er gebeurt veel vandaag.
5. Houd de dief!
6. Vind je de tekening mooi?

Slide 44 - Tekstslide

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd
Hele werkwoord: werken
Werken 
Stam-: Ik werk
Stam-: werk jij? Werk je? 
Stam + t: hij werkt, jij werkt, zij werkt, u werkt, het werkt

Hele werkwoord: werken
Jullie werken, Zij werken, Ze werken, Wij werken

Slide 45 - Tekstslide