derde klas 8-4

derde klas 8-4
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

derde klas 8-4

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
15:00

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen?
-Lezen

- Werkwoorden tegenwoordige tijd en verleden tijd.

-Opdracht maken.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel

- Ik weet na deze les hoe ik werkwoorden in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd moet vervoegen. 




Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom werkwoordspelling?
-toetsen, verslagen, e-mails
-sollicitatiebrieven
-overdrachten
-kaartje schrijven

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tegenwoordige tijd

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stam

Ik werk
jij werk
Werk jij
Zij werk
Het werk
Wij werk 
Jullie werk

Persoonsvorm 
tegenwoordige tijd
-
t
-
t
t
en
en

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

drijven
melden 
vinden
gamen
branden
worden
blijven
 
Ik.....
Hij....
...jij?
Hij ...
Het huis...
U ....
Zij ...

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

drijven
melden 
vinden
gamen
branden
worden
blijven
gebeuren
 
Ik drijf (Ik loop)
Hij meldt (Hij loopt)
Vind jij? (Loop  jij?)
Hij gamet. (Hij loopt)
Het huis brandt. (loopt)
U wordt. (U loopt)
Zij blijft. (Zij loopt)
Het gebeurt. (Het loopt)

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

STAM = ik - vorm
Ik werk
Ik kook
Ik loop
Ik rijd
----------------------------------
Werk jij / je?
Kook jij / je? 
 Verroer je niet!
 Blijf er toch ook met je vingers van af!
gebiedende wijs = stam werkwoord

Hele werkwoord= wij - vorm    jullie, zij
Wij werken
Wij koken 
Wij lopen
Wij rijden
----------------------------------
Jij werkt. Werkt hij? 
Jij kookt. Kookt hij? 
hij, zij, u, het = Stam + t

 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

TIP!!!! Vul steeds lopen of werken in!!!
Vind jij of Vindt jij? 
Loop jij? is zonder t, dus Vind jij? is ook zonder t.

Brandt het? Of Brand het? 
Loopt het? is met t, dus Brandt het is met een t.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordspelling (tt)
Ik (begeleiden) de vrouw naar huis.
A
begeleiden
B
begeleid
C
begeleidt

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordspelling (tt)
De jongen (begeleiden) de vrouw naar huis.
A
begeleiden
B
begeleid
C
begeleidt

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordspelling (tt)
Ik (informeren) mijn baas over mijn vorderingen.
A
informeert
B
informeer

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordspelling (tt)
De jongen (informeren) zijn baas over zijn vorderingen.
A
informeert
B
informeerd

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordspelling (tt)
Hij (besteden) veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteed
B
besteedt
C
besteden

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordspelling (tt)
Ik (besteden) veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteed
B
besteedt
C
besteden

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordspelling (tt)
U (besteden) veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteed
B
besteedt
C
besteden

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordspelling (tt)
Het (gebeuren) regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordspelling (tt)
Hij (vinden) het leuk om te sporten.
A
vindt
B
vinden
C
vind
D
vint

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordspelling (tt)
Ik (vinden) het leuk om te sporten.
A
vindt
B
vinden
C
vind
D
vint

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordspelling (tt)
Wij (vinden) het leuk om te sporten.
A
vindt
B
vinden
C
vind
D
vint

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordspelling (tt)
(Vinden) jij dat ook mooi?

A
vindt
B
vinden
C
vind
D
vint

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordspelling (tt)
(Vinden) u dat ook mooi?

A
vindt
B
vinden
C
vind
D
vindt

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht stencil tt

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht stencil vt

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordspelling tt en vt

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordspelling
Stap 1: Wat is de persoonsvorm in de zin? 
-Tijd-proef: tt-vt of van vt-tt
Ik wens (=tt) jou een goede vakantie. 
Ik wenste (=vt) jou een goede vakantie.

-Aantal-proef: ev-mv of mv-ev
Ik (ev) wens jou een goede vakantie. 
Wij (mv) wensen jou een goede vakantie.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordspelling
Stap 1: Wat is de persoonsvorm in de zin? 
-Tijd-proef: tt-vt of van vt-tt
Jij barbecuet (=tt) in de zomer. 
Jij barbecuede (=vt) in de zomer. 

-Aantal-proef: ev-mv of mv-ev
Jij (ev) barbecuet in de zomer. 
Wij (mv) barbecueën in de zomer. 

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordspelling
Stap 1: Wat is de persoonsvorm in de zin? 
-Tijd-proef: tt-vt of van vt-tt
Ik heb (=tt) je goed geïnformeerd. 
Ik had (=vt) je goed geïnformeerd. 

-Aantal-proef: ev-mv of mv-ev
Ik (ev) heb je goed geïnformeerd. 
Wij (mv) hebben je goed geïnformeerd. 

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ex
ex
tijdproef of aantalproef

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tegenwoordige tijd
Verleden tijd

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd
Hele werkwoord: 

Stam: 

Stam + t: 



Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tegenwoordige tijd

Hele werkwoord: werken 
Jullie werken, Zij werken, Ze werken, Wij werken

Werken
Stam-: Ik werk
Stam-: Werk jij? Werk je?
Stam + t: hij werkt, jij werkt, zij werkt, u werkt, het werkt




Verleden tijd

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tegenwoordige tijd

Hele werkwoord: werken 
Jullie werken, Zij werken, Ze werken, Wij werken

Werken
Stam-: Ik werk
Stam-: Werk jij? Werk je?
Stam + t: hij werkt, jij werkt, zij werkt, u werkt, het werkt




Verleden tijd


Ik telefoneerde.
Ik fietste.
Ik keek.
Ik reed.
De auto glom.

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zwakke werkwoorden
verleden tijd
Sterke werkwoorden
verleden tijd

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies




stam
     Ik telefoneer
          jij telefoneer
zij telefoneer
U telefoneer
wij telefoneer
jullie telefoneer
 
Zwakke werkwoorden hebben hulp nodig in de verleden tijd: te of de.
De klank verandert niet. KLANKVAST

-de
-de
-de
-de
-den
-den

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies




Stam

Ik fiets
jij fiets
zij fiets
fiets
Wij fiets 
jullie fiets

Zwakke werkwoorden hebben hulp nodig in de verleden tijd: te of de.
De klank verandert niet. KLANKVAST

te
te
te
te
ten
ten

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden worden geholpen door -te of -de
Het zijn klank-vaste werkwoorden. 

ik telefoneer - ik telefoneerde
ik fiets              - ik fietste


Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden hebben geen hulp nodig. 
Ze krijgen een andere klank! Klank-veranderende werkwoorden. 
Niet klankvast.

Ik kijk. Ik keek. Ik rijd. Ik reed. 
Ik word. Ik werd. Ik ben. Ik was.
Ik blaas. Ik blies. 
Sterke werkwoorden moet je uit je hoofd leren. 

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sterke werkwoorden
hele ww
tt
vt
Wat verandert?
liggen
ik lig
ik lag
i wordt a
lopen
ik loop
ik liep
oo wordt ie
kijken
ik kijk
ik keek
ij wordt ee
worden
ik word
ik werd
o wordt e
blazen
ik blaas
ik blies
aa wordt ie
glimmen
ik glim
ik glom
i wordt o
dragen
ik draag
ik droeg
aa wordt oe
zijn
ik ben
ik was
ben wordt was

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Zwakke ww!                             
Twijfel je?
Als de laatste letter van de stam voorkomt in
't
ex-kofschip, schrijf je in de verleden tijd -te(n).
Zo niet, dan schrijf je -de(n). 
't ex-kofschip

Slide 46 - Tekstslide

werken - werk
De 'k' komt voor in 't ex-kofschip, dus is de verleden tijd werkte.

Slide 47 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Schrijftwijfel? Sterke ww
  • Maak het woord langer (wij ... / jullie ...) om te horen of je een
    -d of -t krijgt 
    doen > ik deed (want wij deden)
    zitten > ik zat (want wij zaten)
    vinden > ik vond (want wij vonden)

Let op: in de verleden tijd krijg je NOOIT -dt > bijv. Hij vondt

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen?
-Lezen

- Werkwoorden tegenwoordige tijd en verleden tijd.

-Opdracht maken.


Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je geleerd?
t-ex kofschip

Pak het hele werkwoord Maken
Haal -en af van het hele werkwoord Maken
Is de laatste letter een letter van t-ex kofschip k is een letter van t-ex kofschip dus: maakte

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies