In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
herhaling: zwakke werkwoorden Duits
Slide 1 - Tekstslide
Zijn niet moeilijk ....
zijn regelmatig
worden volgens een vast schema vervoegd
hiervoor bestaat een ezelsbruggetje
Slide 2 - Tekstslide
Na deze les ...
Heb je de regels voor het vervoegen van de zwakke werkwoorden op een rijtje.
Kan je met behulp van de regels de zwakke werkwoorden vervoegen
en weet je op welke bijzonderheden je moet letten.
Slide 3 - Tekstslide
Wat is een zwak werkwoord?
verleden tijd: geen klinkerverandering
Nederlandse zwakke werkwoorden zijn vrijwel altijd ook in het Duits zwak
Slide 4 - Tekstslide
Ezelsbruggetje
Achter de stam van het werkwoord
komen de uitgangen:
Een - STukje - Taart - EN - Thee - ENzo
Slide 5 - Tekstslide
Hoe krijg je de stam?
In het Duits krijg je de stam door van het hele werkwoord
de -en of -n (als er geen 'e' voor staat) weg te strepen
Voorbeelden: machen > mach; spielen > spiel; radeln > radel
Slide 6 - Tekstslide
Voorbeeld: machen(= doen, maken)
(ik) ich mach e (hij) du machst
(hij/zij/het) er/sie/es/man macht
(wij) wir machen
(jullie) ihr macht
(zij/u) sie/Sie machen
Slide 7 - Tekstslide
Hoe ziet het voltooid deelwoord eruit?
In het Nederlands is dit bij de zwakke werkwoorden vaak
ge-/be- ervoor en -t/-d erachter.
In het Duits is dit ge- + stam + -t
Bijv: machen > gemacht; spielen > gespielt.
Slide 8 - Tekstslide
Oefen nu zelf en kijk of je het snapt: vertaal 'hij speelt' spielen (= spelen)
A
er spielt
B
er spielst
C
du spielst
D
du spielt
Slide 9 - Quizvraag
Welke twee vervoegingsvormen hebben het hele werkwoord?
A
er/sie/es + wir
B
ich + wir
C
er/sie/es + ihr
D
wir + sie/Sie
Slide 10 - Quizvraag
Vertaal: jullie kopen kaufen (= kopen)
A
ihr kauft
B
sie kauft
C
er kauft
D
du kauft
Slide 11 - Quizvraag
machen: ik
A
ihr macht
B
ich mache
C
ihr mache
D
ich macht
Slide 12 - Quizvraag
lernen: du
Slide 13 - Open vraag
trinken: men
Slide 14 - Open vraag
fragen: jij
Slide 15 - Open vraag
kommen: zij ev.
Slide 16 - Open vraag
zurückkommen (terugkomen): wij
Slide 17 - Open vraag
anrufen (opbellen): hij
Slide 18 - Open vraag
Wat is het voltooid deelwoord van 'kaufen'?
A
gekaufen
B
gekauft
C
gekauftet
D
gekaufd
Slide 19 - Quizvraag
Bijzonderheden
stam eindigt op -d of -t òf
stam eindigt op -m of -n na medeklinker:
du, er/sie/es, ihr > krijgen een extra 'e'
(dan is het makkelijker uit te spreken!)
Slide 20 - Tekstslide
Voorbeelden
reden (= praten) > du red est
er red et / sie red et
ihr red et
atmen (= ademen) > du atm est er atm et / sie atm et
ihr atm et
Slide 21 - Tekstslide
Probeer het nu zelf! Vertaal 'jij rekent' rechnen (= rekenen)
A
du rechnst
B
du rechnest
C
er rechnt
D
er rechnet
Slide 22 - Quizvraag
En nog eentje: Vertaal 'jullie borstelen' bürsten (= borstelen)
A
ihr bürst
B
ihr bürstet
C
ihr bürtet
D
ihr bürsten
Slide 23 - Quizvraag
Nog 1 klein puntje:
Als de stam op een 's'-klank eindigt (bijv. s, ss, ß, z):
dan komt er bij du alleen een 't' achter de stam
(Anders zou je twee keer een 's' hebben staan en dat had je waarschijnlijk automatisch al weggelaten, toch?)
Slide 24 - Tekstslide
Nog een laatste keer oefenen: Hoe zeg je 'jij heet Thom'? heißen (= heten)
A
er heißt Thom
B
du heißst Thom
C
du heißt Thom
D
er heißst Thom
Slide 25 - Quizvraag
en nu 'jij danst'?
tanzen (= dansen)
A
du tanzest
B
du tanzst
C
du tanzt
Slide 26 - Quizvraag
Nog even een uitleg
van een andere Duitsleraar .....
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Video
Kijk nu terug naar de lesdoelen:
Na deze les Ken je de regels voor het vervoegen van de zwakke werkwoorden. Kan je met behulp van de regels de zwakke werkwoorden vervoegen en weet je op welke bijzonderheden je moet letten.
Slide 29 - Tekstslide
Heb je de lesdoelen behaald?
Je kunt deze les net zo lang bekijken tot je het snapt.
Je kunt ook in je studieplanner op classroom Duits de oefeningen maken en de oefeningen in je werkboek K2c, K3c maken en nakijken.