Gaswisseling en Uitscheiding BS1: Gaswisseling

Thema 3 Gaswisseling en uitscheiding

Binastabel
 82, 83, 85 
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Thema 3 Gaswisseling en uitscheiding

Binastabel
 82, 83, 85 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Thema 3: Gaswisseling en Uitscheiding
Basisstof 1: Gaswisseling

Deel 1

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
  1. Je kunt van delen van het ademhalingsstelsel de functies en kenmerken noemen.
  2. Je kunt beschrijven hoe zuurstof en koolstofdioxide door het bloed worden getransporteerd.
  3. Je kunt bij insecten en vissen beschrijven hoe gaswisseling plaatsvindt en hoe zuurstof naar de cellen wordt vervoerd.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gaswisseling = opname en afgifte van gassen aan de lucht. Dit gebeurt in de longblaasjes.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Neusslijmvlies met trilhaarepitheel
Slijmlaag houden stoffen vast. Trilharen bewegen stoffen naar buiten.
In het neusslijmvlies vinden we ook de reukzintuigen.


Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijholten
De neusholte is verbonden met bijholten. 
- Produceren ook slijm, wat afgevoerd wordt door de neusholte. 

Bij verkoudheid zwelt het neus- en bijholteslijmvlies op, de uitgangen van de bijholten worden afgesloten en je hebt dat verstopte neus gevoel.

Andere functies van de bijholten kunnen zijn, o.a. resonantie bij het praten en de schedel lichter maken. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Strottenhoofd met stembanden
Stembanden zijn stevige vliezen.
Deze vormen van klanken in samenwerking met tong, tanden, lippen, mondholte en de neus.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe komt lucht in je longen?
  1. Eerst komt de lucht in je neusholte of mondholte.
  2. Via de keelholte komt de lucht in je luchtpijp. In de wand van de luchtpijp zitten ringen kraakbeen.
  3. De luchtpijp splitst zich in twee luchtpijptakken, de bronchiën.
  4. In de longen verdeelt elke bronchie zich in kleinere buisjes, de bronchiolen (= luchtpijptakjes).
  5. Aan het einde van de luchtpijptakjes zitten de longblaasjes (= alveoli).

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wet van Fick

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wet van Fick
BINAS 83A
Wet van Fick: n=D*A*(Δc/Δx)

Hoe groter het diffusieoppervlak, de diffusiecoëfficiënt en het concentratieverschil hoe groter de diffusiesnelheid.

Hoe groter de diffusieafstand hoe kleiner de diffusiesnelheid.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

O2 bindt aan hemoglobine




HbO2 = oxyhemoglobine
CO2  wordt H+ en HCO3-
H+ bindt aan oxyhemoglobine
HCO3- in bloedplasma
Hb laat O2 los
Transport O2

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Diffusie van gassen
Doordat zuurstof vooral bindt aan Hb in het bloedplasma rond de longblaasjes, blijft er altijd een concentratieverschil tussen het alveolaire vocht en het bloedplasma.

Dit is voordelig voor de diffusie!

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
Vraag 1 t/m 5

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Thema 3: Gaswisseling en Uitscheiding
Basisstof 1: Gaswisseling

Deel 2

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
  1. Je kunt van delen van het ademhalingsstelsel de functies en kenmerken noemen.
  2. Je kunt beschrijven hoe zuurstof en koolstofdioxide door het bloed worden getransporteerd.
  3. Je kunt bij insecten en vissen beschrijven hoe gaswisseling plaatsvindt en hoe zuurstof naar de cellen wordt vervoerd.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Luchtdruk - Binas 83C
Gas diffundeert van een plek met een hoge concentratie, naar een lage concentratie.
Gas diffundeert van een plek met een hoge partiële gasdruk, naar een lage partiële gasdruk.
De snelheid van de diffusie is te bepalen met de wet van Fick

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wet van Fick
BINAS 83A
Wet van Fick: n=D*A*(Δc/Δx)

Diffusiecoëfficiënt (D)
Hoe makkelijk een gas in en uit een vloeistof of weefsel diffundeert. 
Stel dat we de diffusiecoëfficiënt voor O2 op 1 zetten en voor CO2 op 20. CO2 diffundeert 20x keer zo snel als O2. 

Diffusieoppervlak (A)
Een gezond persoon heeft gemiddeld 70m2 aan diffusieoppervlak.
Hoe groter, hoe meer plek er is voor diffusie (gaswisseling). 

Concentratieverschil of drukverschil (Δc)
p1 - p2 (partiële druk, bijv in longblaasje en haarvat)

Diffusieafstand (Δx) 
Afstand van plek A naar plek B, bijv. longblaasjes naar haarvat



Voorwaarden voor een snelle gaswisseling:
Hoe groter het diffusieoppervlak, de diffusiecoëfficiënt en het concentratieverschil hoe groter de diffusiesnelheid. 

Hoe groter de diffusieafstand hoe kleiner de diffusiesnelheid.

Slide 18 - Tekstslide

Antwoord B 

n = 1 x 70 x Δ10/Δ0,001 = 700000
Wet van Fick
BINAS 83A
Wet van Fick: n=D*A*(Δc/Δx)

Oefening: 

Als Δc verdubbelt (en alle andere zaken blijven gelijk), dan:
A. Wordt n 2x zo klein
B. Wordt n 2x zo groot
C. Halveert n
D. Wordt n 1,5x zo groot
E. Geen verschil


n = 1 x 70 x Δ5/Δ0,001 = 350000 




Slide 19 - Tekstslide

Antwoord B 

n = 1 x 70 x Δ10/Δ0,001 = 7000000 
Wet van Fick
BINAS 83A
Wet van Fick: n=D*A*(Δc/Δx)

Oefening: 

Wat is de invloed van n als: 
1. oppervlakte toeneemt -
2. oppervlakte afneemt -
3. membraandikte toeneemt - 
4. membraandikte afneemt - 
5. drukverschil toeneemt - 
6. drukverschil afneemt - 

 




Slide 20 - Tekstslide

Antwoord B 

n = 1 x 70 x Δ10/Δ0,001 = 7000000 
Wet van Fick
BINAS 83A
Wet van Fick: n=D*A*(Δc/Δx)

Oefening: 

Wat is de invloed van n als: 
1. oppervlakte toeneemt - stijging
2. oppervlakte afneemt - daling
3. membraandikte toeneemt - daling
4. membraandikte afneemt - stijging
5. drukverschil toeneemt - stijging
6. drukverschil afneemt - daling

 




Slide 21 - Tekstslide

Antwoord B 

n = 1 x 70 x Δ10/Δ0,001 = 7000000 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Transport van zuurstof

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Transport O2
Hb + O2 ↔ HbO2
 
Reactie rechts (zuurstofbinding aan hemoglobine) wanneer:
 
  • veel O2 aanwezig in een vloeistof/weefsel = hoge zuurstofspanning (pO2)
  • weinig CO2 aanwezig in een vloeistof/weefsel = lage koolstofdioxidespanning (pCO2)
  • relatief lage temperaturen
  • relatief basisch milieu 

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Situatie in longblaasjes 
(zuurstofopname van hemoglobine)
  • hoge pO2
  • lage pCO2
  • relatief lage temperaturen
  • relatief basisch milieu (hoge pH)
Situatie in andere weefsels
(zuurstofafgifte van hemoglobine)
  • lage pO2
  • hoge  pCO2
  • relatief hoge temperaturen (door dissimilatie)
  • relatief zuur milieu (lage pH)  (door veel CO2 van dissimilatie)

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verzadigingskromme
zuurstofverzadiging = de waarde die aangeeft hoeveel procent van de hemoglobine in de rode bloedcellen zuurstof heeft gebonden.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verzadigingskromme
zuurstofverzadiging = de waarde die aangeeft hoeveel procent van de hemoglobine in de rode bloedcellen zuurstof heeft gebonden.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Temperatuur
Bij een hogere temperatuur verschuift de curve naar rechts.

Bij hogere temperaturen wordt makkelijker zuurstof afgegeven.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

pCO2
Bij een hogere CO2 concentratie verschuift de curve naar rechts.

Bij meer CO2 wordt makkelijker zuurstof afgegeven.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

pH
Bij een lagere pH waarde verschuift de curve naar rechts.

In een zuurder milieu wordt makkelijker zuurstof afgegeven.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de O2 verzadiging in de bovenstaande situaties?
Gebruik Binas!!

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel % zuurstof wordt dus afgegeven aan de hartspier en aan het vetweefsel?

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Transport O2
Invloed pCO2 intern milieu:
Een hogere pCO2 zorgt indirect voor een Bohr-effect door de pH waarde te laten dalen. Hierdoor kan hemoglobine minder goed O2 binden. 

Invloed temperatuur:
Hoe hoger de temperatuur, hoe minder goed hemoglobine O2 kan binden. 

Bij inspanning:
- stijgt pCO2
- daalt pH (Bohr-effect)
- daalt pO2
- gevolg: zuurstof wordt afgegeven aan de cellen
Het Bohr-effect is de eigenschap van hemoglobine dat als de concentratie van koolstofdioxide in het bloed toeneemt, de afgifte van zuurstof aan cellen toeneemt.

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Transport van koolstofdioxide
  • 70% wordt vervoerd als waterstofcarbonaat-ionen (HCO3-) in het bloedplasma 
  • 23% bindt aan hemoglobine 
  • klein deel als CO2 in bloedplasma 

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Transport CO2
  • Longhaarvaten opgeloste CO2 vanuit bloedplasma naar alveolaire vocht.
  • Hemoglobine gebonden CO2 en H+ komt vrij.
  • HCO3- vanuit bloedplasma naar rode bloedcellen, vormt H2CO3 met H+ , wordt door koolzuuranhydrase meteen gesplitst in CO2 en H20.

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

O2 en CO2 verplaatsen zich zo dat het verschil in druk in de longen en het bloed(plasma) zo klein mogelijk blijft.
Met welke term wordt een dergelijke verplaatsing van gasmoleculen aangegeven?
A
actief transport
B
difussie
C
osmose

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Via welke vloeistof kunnen zuurstofmoleculen diffunderen naar de cellen?
A
Bloedplasma
B
Weefselvloeistof
C
Lymfe

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De bron geeft schematisch een longblaasje met een longhaarvat van de mens weer. Vier plaatsen in het longhaarvat zijn aangegeven met P, Q, R en S. De pijlen geven de stroomrichting van het bloed aan.

Op welke van deze plaatsen bevindt zich zuurstof?
A
alleen op plaats R
B
alleen op de plaatsen Q en R
C
alleen op de plaatsen R en S
D
op de plaatsen P, Q, R en S

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Maken: 7 t/m 13

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies