22 KB 30 sep/ 7okt gram + hörfertigkeit

30. September
Üben Grammatic 
Grammatic besprechen
Höraufgabe

1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

30. September
Üben Grammatic 
Grammatic besprechen
Höraufgabe

Slide 1 - Tekstslide

Modale werkwoorden Duits
Tegenwoordige tijd

Slide 2 - Tekstslide

üben grammatic
Zowel onregelmatig als regelmatig
alles is in de tegenwoordige tijd
Stamp PTA met hoge cesuur


Slide 3 - Tekstslide

grammatic Seite 200
können = kunnen
dürfen = toestemming geven / krijgen
wissen = weten
wollen = willen
mögen = lusten/houden van
Vertaling moet je weten. 
Wir dürfen nicht nach Hause gehen.

Slide 4 - Tekstslide

Vergelijk de stam en de uitgangen
Bij een modaal werkwoord in het Duits:

  • Enkelvoud (ich, du, er/sie/es) verandert de stamklinker
     können --> ich kann
     dürfen --> ich darf
  • Ich + er/sie/es krijgen geen uitgang (dus geen "e" of "t"!)
    ich darf , ich kann... er darf, er kann

Slide 5 - Tekstslide

Wat is er anders bij "dürfen"
             zwak werkwoord:            modaal  werkwoord 'dürfen:
ich               wohn e                          ich                darf -
du                wohn st                         du                darf st
er/sie/es   wohn                           er/sie/es    darf -
wir               wohn en                        wir                dürf en
ihr                wohn t                            ihr                dürf t
sie/Sie       wohn en                         sie/Sie       dürfen

Slide 6 - Tekstslide

Wat is er anders bij "können"?
             zwak werkwoord:            modaal  werkwoord 'können':
ich               wohn e                          ich                kann -
du                wohn st                         du                kann st
er/sie/es   wohn                           er/sie/es    kann -
wir               wohn en                        wir                könn en
ihr                wohn t                            ihr                könn t
sie/Sie       wohn en                         sie/Sie       könn en

Slide 7 - Tekstslide

Wat helpt je bij het leren?
  • Bij deze werkwoorden is de klinker in het enkelvoud zoals in het Nederlandse enkelvoud:
    - dürfen (= mogen, ik mag)   ->  ich darf
    - können (= kunnen, ik kan)   > ich kann

Slide 8 - Tekstslide

Let op de Umlaut
Ich kann, wir können

Soms meerdere opties mogelijk:
Diese Affen ..................... kein Fleisch
mögen, dürfen, können, wollen

Slide 9 - Tekstslide

GOED ONTHOUDEN!
1.  Bij ich  en  er/sie/es : hebben deze werkwoorden 
     geen uitgang .
2. In het enkelvoud (ich - du - er/sie/es) verandert de  
     klinker in de stam 
3. Bij wir en sie (meervoud) en Sie (u) heb je altijd de hele 
     werkwoordsvorm (natuurlijk alléén in de tegenwoordige tijd).

Slide 10 - Tekstslide

Vertaal:
jij mag
A
du darfst
B
du magst
C
du darf
D
du mag

Slide 11 - Quizvraag

Du (dürfen) ……… heute früher nach Hause gehen.

Slide 12 - Open vraag

Ich (dürfen) ……. es euch nicht sagen.

Slide 13 - Open vraag

Man ... in der Schule nicht rennen!
1/3
A
dürfen
B
mögen
C
lieben

Slide 14 - Quizvraag

dürfen (ich)
1/4
A
darf
B
dürfe
C
darfe
D
dürf

Slide 15 - Quizvraag

dürfen
Ich ............von meinen Eltern nicht trinken.
A
dürfe
B
darfe
C
darf
D
dürf

Slide 16 - Quizvraag

dürfen betekent?
A
durven
B
toestemming krijgen/geven

Slide 17 - Quizvraag

können
................ihr das beantworten?
A
könnt
B
können
C
kann
D
kannen

Slide 18 - Quizvraag

wissen
..................du die Antwort?
A
wisst
B
wissen
C
weißt
D
weiß

Slide 19 - Quizvraag

mögen betekent
A
lusten / houden van
B
mogen

Slide 20 - Quizvraag

wissen betekent
A
gissen
B
weten
C
wissen

Slide 21 - Quizvraag

hij kan
A
Er könne
B
Er kann
C
Er kannt
D
Er könnt

Slide 22 - Quizvraag

Bij welke vorm hebben deze werkwoorden geen uitgang?
A
ich en du
B
ich en er/sie/es
C
ich en wir
D
er/sie/es en ihr

Slide 23 - Quizvraag

____________ ihr die Modalverben bilden?
A
Könnt
B
Könnte
C
Konntet
D
Könntet

Slide 24 - Quizvraag

Ich (können) ……………. dir helfen.

Slide 25 - Open vraag

Er (wissen) …….. noch nicht so viel.

Slide 26 - Open vraag

Wir (wollen) ……… dich nicht stören.

Slide 27 - Open vraag

Ja, ich ... dein neuer Freund.
Er ist sehr nett.
2/3
A
darf
B
mag
C
liebe

Slide 28 - Quizvraag

Ich ... meine Freundin sehr,
ich will sie heiraten!
3/3
A
darf
B
mag
C
liebe

Slide 29 - Quizvraag

Vertaal:
Lisa kan
A
Lisa kannst
B
Lisa kann
C
Lisa können
D
Lisa kannt

Slide 30 - Quizvraag

Vertaal:
jullie mogen
A
ihr dürft
B
ihr darft
C
ihr dürfen
D
ihr darf

Slide 31 - Quizvraag

feesttenten
                                      F
                                      E
ich                   wohnE   1
du                    wohnST  2
er/sie/es        wohnT     1
wir                    wohnEN 2
ihr                     wohnT     1
sie /Sie           wohnEN 2

Slide 32 - Tekstslide

besuchen - Wir gehen einkaufen und ... dann die Oma

Slide 33 - Open vraag

versorgen - Mein Bruder und ich ...unser Pferd.

Slide 34 - Open vraag

bellen - Der Hund ... sehr laut.

Slide 35 - Open vraag

machen - Ich ... immer meine Hausaufgabe.

Slide 36 - Open vraag

lieben - ... ihr Hunde?

Slide 37 - Open vraag

kaufen - Maria ... ein Brot

Slide 38 - Open vraag

Wohnen - Wo .... du?

Slide 39 - Open vraag

(haben) - Frank und Lisa _________ eine Tochter.

Slide 40 - Open vraag

(haben) - Sabine _________ keine Kinder.

Slide 41 - Open vraag

(sein) - Ich _________ Apotheker von Beruf.

Slide 42 - Open vraag

Bij de volgende moet je zelf bepalen of het haben of sein is en je moet het werkwoord vervoegen

Slide 43 - Tekstslide

Das hier _________ mein alter Freund.

Slide 44 - Open vraag

Das Kind _________ einen Ball.

Slide 45 - Open vraag

_________ ihr schon etwas zu trinken?

Slide 46 - Open vraag

Er _________ Abteilungsleiter von Beruf.

Slide 47 - Open vraag

  1. Bekijk het fragment; beantwoord ondertussen de vragen;
  2. lees daarna de tekst op de volgende bladzijde, pas je antwoorden desnoods aan;
  3. bespreken opdrachten

Slide 48 - Tekstslide

14. oktober
Voor dit PTA moet je weten

vervoegen van regelmatige werkwoorden (feesttenten)
vervoegen van cheerleader werkwoorden (eindigt de stam op d of t krijg je extra e)
vervoegen van onregelmatige werkwoorden.
blz. 200 haben en sein
blz. 202 werkwoorden können, dürfen, wissen, wollen en mögen




Slide 49 - Tekstslide