In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Wanneer gebruik je in Word de optie OPSLAAN ALS?
A
Om het document onder een andere naam op te slaan
B
Om het document te sluiten
C
Om het document naar iemand toe te mailen
D
Om er een Excel bestand van te maken
Slide 1 - Quizvraag
Met welke SNELTOETS kun je jouw document opslaan?
A
F11
B
CRTL+S
C
ALT+S
D
SHIFT+S
Slide 2 - Quizvraag
Met welke SNELTOETS kun je de tekst vet maken?
A
CTRL+B
B
CTRL+C
C
CTRL+N
D
CTRL+U
Slide 3 - Quizvraag
Met welke SNELTOETS kun je de tekst onderstrepen?
A
CTRL+B
B
CTRL+N
C
CTRL+V
D
CTRL+U
Slide 4 - Quizvraag
Met welke SNELTOETS kun je de tekst Cursief maken?
A
CTRL+V
B
CTRL+I
C
CTRL+C
D
CTRL+X
Slide 5 - Quizvraag
Met welke SNELTOETS kun je een nieuw leeg document maken?
A
F12
B
Alt+N
C
CRTL+N
D
SHIFT+N
Slide 6 - Quizvraag
Via welk tabblad in het lint kun je Bronvermelding toevoegen
A
Ontwerpen
B
Indeling
C
Invoegen
D
Verwijzingen
Slide 7 - Quizvraag
Je hebt in een nieuw leeg document een stukje tekst getypt en je drukt op de ENTER toets. Je typt opnieuw een stukje tekst en drukt opnieuw op ENTER. Je typt nog een beetje tekst en drukt opnieuw op ENTER. Uit hoeveel alinea's bestaat jouw document nu?
A
1 alinea
B
2 alinea's
C
3 alinea's
D
0 alinea's
Slide 8 - Quizvraag
In een document staat de CURSOR midden in een woord. Je klik drie keer met de linker muisknop.
Wat is er nu geselecteerd?
A
Het hele woord
B
De hele alinea
C
De hele zin
D
Het hele document
Slide 9 - Quizvraag
Je wilt een lettergrootte van 21,5 instellen.
KAN DIT?
A
Ja
B
Nee
Slide 10 - Quizvraag
Kun je document direct in One drive opslaan?
A
Ja
B
Nee
Slide 11 - Quizvraag
Hoe kan je een word-document direct als bijlage in outlook hangen?
A
Je moet het eerst opslaan
B
via delen
C
via afdrukken
Slide 12 - Quizvraag
Wat is een thema in WORD?
A
Het onderwerp waar het document over gaat
B
Een set op elkaar afgestemde kleuren en lettertypen
C
Een sjabloon
D
Een specifiek document
Slide 13 - Quizvraag
Welke beweringen is waar?
A
Alle alinea's in het document hebben per definitie de zelfde regelafstand
B
Je kunt zowel de regelafstand als de afstand tussen alinea's zelf bepalen
C
De in te stellen regelafstand is afhankelijk van het lettertype
D
Regelafstand verandert automatisch als je de lettergrootte aanpast
Slide 14 - Quizvraag
Waar of Onwaar? Als je een geknipte selectie in het document plakt, wordt deze selectie na het plakken meteen van het klembord verwijder.
A
Waar
B
Onwaar
Slide 15 - Quizvraag
Wat gebeurt er als je op de PgDn toets drukt?
A
De tekst wordt een paginalengte verschoven
B
De cursor invoegpositie wordt naar de volgende pagina verplaatst
C
De tekst een schermhoogte verschoven
D
De cursor invoegpositie wordt 25 tekstregels verplaatst
Slide 16 - Quizvraag
Wat is nodig om automatisch een inhoudsopgave te genereren ?
A
Het document moet van paginanummer zijn voorzien
B
Boven ieder hoofdstuk moet een hoofdstuknummer staan
C
Het document moet tekst bevatten met de stijlen kop 1 en of kop 2 ect..
D
Word kan geen automatische inhoudsopgave maken
Slide 17 - Quizvraag
Je hebt een tekst ingetypt, maar had per ongeluk de CAPS LOCK aanstaan. je selecteert de betreffende tekst. met welke sneltoets combinatie kun je vervolgens de letters weer klein maken?
A
ALT+F3
B
CTRL+F3
C
SHIFT+F3
Slide 18 - Quizvraag
In een document van vijf pagina's wil je dat alleen de derde pagina liggend is. Welke van de onderstaande mogelijkheden gebruik je hiervoor?
A
Een Thema
B
De afdrukoptie aangepaste afdruk
C
Een sectie
D
Het is niet mogelijk om één pagina liggend te maken, terwijl de andere staand zijn
Slide 19 - Quizvraag
Er staat afbeelding in je document. maar je kunt deze afbeelding niet opmaken via Hulpmiddelen voor Afbeeldingen tab. Wat kan er aan de hand zijn?
A
De afbeelding is niet geselecteerd
B
De afbeelding is een .png en niet een .jpg bestand
C
Het document moet eerst worden opgeslagen
Slide 20 - Quizvraag
Je hebt een woord geselecteerd. Het woord is geheel opgemaakt naar je wensen en je wilt graag dat andere woorden deze opmaak ook krijgen. Met welke sneltoets kun je de opmaak van het woord kopiëren?
A
CTRL+O
CTRL + P
B
CTRL+SHIFT+O
CTRL + SHIFT + P
C
CTRL+C
CTRL + V
D
CTRL+SHIFT+C
CTRL + SHIFT + V
Slide 21 - Quizvraag
hoe kom je bij tabblad in het lint Afbeeldingsopmaak?
A
Klik op een plaatje
B
Via lint aanpassen
C
Bij afdrukken
D
Via start
Slide 22 - Quizvraag
Is het mogelijk om in Word een ander papierformaat te kiezen dan A4?
A
Ja
B
Nee
Slide 23 - Quizvraag
Op welk tabblad moet u klikken om een tabel in te voegen?
A
Invoegen
B
Pagina indeling
C
Indeling
Slide 24 - Quizvraag
Met welke Word-optie maakt u speciale sierlijke effecten met letters?
A
WordPad
B
WordArt
C
WordPaint
Slide 25 - Quizvraag
Hoe kunt u een tekstvak verslepen naar een andere plaats?
A
Plaats de aanwijzer midden op het tekstvak
B
Plaats de aanwijzer op de hoek van het tekstvak
C
Plaats de aanwijzer op de rand van het tekstvak
Slide 26 - Quizvraag
Wat gebeurt er als u op deze knop <- klikt? (CTRL + Z)
A
De cursor beweegt naar links over de tekst
B
De laatste handeling wordt ongedaan gemaakt
C
De hoeveelheid links inspringen wordt verkleind
Slide 27 - Quizvraag
Is het mogelijk om met de cijfers in een tabel in Word berekeningen te maken?
A
Ja
B
Nee
Slide 28 - Quizvraag
Wat wordt er in Word met een stijl bedoeld?
A
Het paginaformaat en de marges van een document
B
Een effect dat u kunt toepassen op een afbeelding
C
Een standaard opmaak en indeling van een alinea
Slide 29 - Quizvraag
Als je op DICTEREN klik
A
wordt de getypte tekst op gelezen
B
Wordt de gesproken tekst getypt
Slide 30 - Quizvraag
Op welk tabblad moet u klikken om je tekst te laten Voorlezen?
A
Start
B
Verwijzingen
C
Controleren
D
Indeling
Slide 31 - Quizvraag
Op welk tabblad moet u klikken om Tabellen toe te voegen?