Trede 15 - Vakles 2

Trede 15
Vakles 2
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Trede 15
Vakles 2

Slide 1 - Tekstslide

Lesson plan
Introduction
Bloktoets Trede 15
Grammar: Adjectives - Comparatives - Relative pronouns
Time for work

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Adverbs / Adjectives
  • Bijwoorden geven eigenlijk meer informatie over een ander woord. Soms geven ze aan hoe vaak iets gebeurt (bv. never), waar iemand is (bv. outside), op welke manier iets gebeurt (bv. quickly) etc.
  • De meeste adverbs vertrekken van een bijvoeglijk naamwoord en voegen daar -ly aan toe:
  • quick - snel                quickly - snel
  • Slow - langzaam      slowly - langzaam
  • Onregelmatig: good - well / fast - fast / hard - hard


Slide 4 - Tekstslide

Adjective / Adverb
Adjective (bijv. nw.)
Adverb (bijwoord) - regular
Describes a noun


                    
                       
          *a beautiful girl
Describes a 
-verb;
-adjective;
-adverb       
   
*she sings beautifully
*she is extremely beautiful
*she sings extremely beautifully.

Slide 5 - Tekstslide

This idea sounds ... (good).

Slide 6 - Open vraag

He worked very ...(good) today.

Slide 7 - Open vraag

He speaks English ...(perfect).

Slide 8 - Open vraag

The fair is held ...(annual).

Slide 9 - Open vraag

It was a ... (reasonable) price.

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Tekstslide

Comparative
+ er / more 

gebruik THAN in de zin, want je vergelijkt iets met elkaar


Those jeans are cheaper than mine
Superlative
+ est / most

Gebruikt THE in de zin, want het gaat over de overtreffende trap

Those jeans are the cheapest!

Slide 12 - Tekstslide

The geography test was easy, but the biology test was ____ (easy).

Slide 13 - Open vraag

Do you know the ___ (sunny) place in the USA?

Slide 14 - Open vraag

Stan is a successful sportsman, but his sister is ___ (successful) than him.

Slide 15 - Open vraag

My daughter has the ___ (beautiful) baby on earth.

Slide 16 - Open vraag

This is the __ (old) castle we visited during our holidays.

Slide 17 - Open vraag

The exercise with an asterisk is the ___ (difficult) exercise on the worksheet.

Slide 18 - Open vraag

Relative pronouns
Betrekkelijke voornaamwoorden
  • verbindt twee zinnen met elkaar
  • Het boek wordt prachtig + Ik schrijf dat boek
  • Het boek dat ik schrijf, wordt prachtig

  • The book I'm writing is going to be beautiful

Slide 19 - Tekstslide

Relative pronouns
  • Verwijzen terug naar een eerder genoemd woord
  • Verbinden twee zinsdelen aan elkaar

Martin played Tennis with  Sophie, who was slightly injured.





relative pronoun
Noa sold her   phone, which was old and damaged.
relative pronoun

Slide 20 - Tekstslide

Relative pronouns
Je kunt een betrekkelijk voornaamwoord weglaten als
  • het al duidelijk is om wie of wat het gaat
  • het pronoun NIET op het onderwerp slaat
  • er een voornaamwoord achter staat







The flowers   which he gave me were beautiful.


The flowers he gave me were beautiful.

Slide 21 - Tekstslide

We had spaghetti for dinner last night, .... is my favourite meal.
A
who
B
which

Slide 22 - Quizvraag

The dress ... the movie star is wearing weighs about fifty pounds.
A
who
B
which

Slide 23 - Quizvraag

The people ... refused to show proper identification were not allowed into the building.
A
who
B
which

Slide 24 - Quizvraag

Nurses ... truly care about their patients are very much needed.
A
who
B
which

Slide 25 - Quizvraag

Wat moet je kennen voor de toets?
  1. Past Simple
  2. Past Continuous
  3. Past Simple vs Past Continuous
  4. Present Perfect
  5. Irregular verbs
  6.  Adjectives & Adverbs
  7. Comparative
  8. Relative pronouns (who / which) 

Slide 26 - Tekstslide

Wat kun je verwachten? 
  1. Past simple - I ... (walk) to school yesterday. 
  2. Past continuous - She ... (read) when the phone rang. 
  3. Past simple vs Past continuous - While they ... (walk) in the forest, they ... (see) a rabbit. 
  4. Present perfect - I ... (live) in Zwolle since 2010. 
  5. Irregular verbs - to be / ... / ...  / ...    (1e/2e/3e vorm/NL vert.)

Slide 27 - Tekstslide

Wat kun je verwachten? 
  • 6. Adjectives & Adverbs - The ... girl sings ... (2x beautiful)
  • 7. Comperative - My house is ... (big) than yours. 
  • 8. Relative pronouns - She is the girl ... is in my French class.

Slide 28 - Tekstslide

Time for work
Make a "periodedoel"
Streefdatum: 21-02-2022

Check feedback Trede 13/14

Study grammar on the ELO

Slide 29 - Tekstslide