Lezen H6 - opdr. 1 t/m 3
1 / 13
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Halverwege werd nog de snelste tijd (timen)
(v.d.), maar hij (finishen) (v.t.) als laatste.
(v.d.), maar hij (finishen) (v.t.) als laatste.
Slide 3 - Open vraag
Vul de juiste leestekens in.
Halverwege werd nog de snelste tijd getimed maar hij finishte als laatste.
Halverwege werd nog de snelste tijd getimed maar hij finishte als laatste.
Slide 4 - Open vraag
Wat is een functiewoord? Waar moet je op letten in een tekst als je een functiewoord moet toekennen aan een tekstgedeelte?
Slide 5 - Open vraag
Hoe noem je een tekststructuur waarbij er in de inleiding een verschijnsel wordt genoemd en in de rest wordt uitgelegd waarom dat verschijnsel plaatsvindt/bestaat?
A
probleem/oplossing-structuur
B
verklaringstructuur
C
verleden/heden
(toekomst)structuur
D
aspectenstructuur
Slide 6 - Quizvraag
Hoe noem je een tekststructuur waarbij er in het middenstuk oorzaken en gevolgen van het onderwerp worden genoemd?
A
probleem/oplossing-structuur
B
vraag-antwoordstructuur
C
argumentatiestructuur
D
aspectenstructuur
Slide 7 - Quizvraag
Hoe noem je een tekststructuur waarbij het onderwerp van twee kanten wordt bekeken?
A
verleden/heden
(/toekomst)structuur
B
verklaringstructuur
C
voor-en nadelenstructuur
D
aspectenstructuur
Slide 8 - Quizvraag
Hoe noemen we deze argumentatie-structuur?
A
enkelvoudig
B
onderschikkend
C
nevenschikkend
D
nevenschikkend/
onderschikkend
