Herhaling T2 DNA

Herhaling & Oefenen T2 DNA
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling & Oefenen T2 DNA

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling en oefening T2 DNA

Slide 2 - Tekstslide

BINAS

Slide 3 - Tekstslide

wat is waar over aminozuren?
A
Essentiele aminozuren, maken we zelf aan
B
je lichaam maakt beide typen aminozuren niet zelf aan.
C
Essentiele aminozuren, maken we niet zelf aan
D
Niet essentiële aminozuren maken we niet zelf aan

Slide 4 - Quizvraag

In welke celonderdelen is DNA te vinden bij een plant?
A
Alleen in de celkern
B
In de celkern en de mitochondrien.
C
In de celkern, mitochondrien en chloroplasten.
D
In de mitochondrien en chloroplasten.

Slide 5 - Quizvraag

Waaraan kan je een RNA sequentie herkennen?
A
Aanwezigheid van Adenine
B
Aanwezigheid van Cytosine
C
Aanwezigheid van Thymine
D
Aanwezigheid van Uracil

Slide 6 - Quizvraag

Hiernaast zie je een celcyclus.
Wat gebeurt er in de G1/G2 fasen?
A
Celgroei
B
Celdeling
C
DNA-replicatie
D
rust

Slide 7 - Quizvraag

Cisplatina hecht zich aan het DNA in de celkern waardoor DNA-verdubbeling niet meer kan plaatsvinden. Welke fase in de celcyclus is nu verstoord?
A
G0 fase
B
G1 fase
C
S fase
D
G2 fase

Slide 8 - Quizvraag

DNA bestaat uit dubbelstrengs DNA. De ene streng bevat de code CCCGGGAAATTT. Hoe ziet de streng eruit die er tegenover zit?
A
CCCGGGAAATTT
B
TTTAAACCCGGG
C
AAATTTGGGCCC
D
GGGCCCTTTAAA

Slide 9 - Quizvraag

Het erfelijk materiaal in virussen is heel verschillend. Dit virus komt voor in varianten met enkel- en met dubbelstrengs DNA. Het erfelijk materiaal van een bepaald virus heeft de volgende samenstelling van stikstofbasen:
cytosine = 19%, adenine = 25%, thymine = 33% en guanine = 23%.
Kan men op grond van deze gegevens bepalen wat voor erfelijk materiaal het is? Zo ja, welke vorm is het?
A
Ja, het is dubbelstrengs DNA
B
Ja, het is enkelstrengs DNA
C
Ja, het is zowel enkelstrengs als dubbelstrengs DNA
D
Nee, is niet te bepalen

Slide 10 - Quizvraag

Een mutatie is een verandering in DNA. Hoe kan dat effect hebben op de cel?
A
Doordat DNA met een mutatie niet omgezet kan worden in RNA
B
Doordat DNA met een mutatie zorgt voor kanker waardoor de cel ongeremd gaat delen
C
Doordat DNA met een mutatie een andere aminozuurvolgorde kan veroorzaken
D
Doordat DNA met een mutatie altijd afgebroken wordt door de cel

Slide 11 - Quizvraag

Wat is meestal het effect (voor het organisme) van een mutatie in het DNA?
A
Er ontstaat kanker
B
Er gebeurt niks
C
Er wordt een ander eiwit gemaakt
D
De cel gaat dood

Slide 12 - Quizvraag

Welke mutaties hebben veelal grotere gevolgen?
A
Mutaties in DNA van lichaamscellen
B
Chromosoommutaties in DNA van geslachtscellen
C
Mutaties in niet-coderend DNA
D
Puntmutaties in coderend DNA

Slide 13 - Quizvraag

Stamcellen zijn celen die zich oneindig vaak kunnen delen.
Wat is er bijzonder aan embryonale stamcellen?
A
Die komen alleen voor bij embryo’s
B
Die kunnen nog elke type cel worden
C
Die kunnen niet meer delen
D
Die kunnen nooit een even aantal chromosomen hebben

Slide 14 - Quizvraag

Yoghurt wordt gemaakt uit melk door er bepaalde soorten bacteriën aan toe te voegen. Deze bacteriën vormen stoffen die de zure smaak van yoghurt veroorzaken.
Andere bacteriën produceren het hormoon insuline. Bij deze bacteriën is het gen van de mens voor de productie van insuline ingebracht
Is bij de productie van yoghurt sprake van genetische modificatie?
En bij de productie van insuline?

A
Bij de productie van yoghurt: JA Bij de productie van insuline: JA
B
Bij de productie van yoghurt: JA Bij de productie van insuline: NEE
C
Bij de productie van yoghurt: NEE Bij de productie van insuline: JA
D
Bij de productie van yoghurt: NEE Bij de productie van insuline: NEE

Slide 15 - Quizvraag

In rijst zit van nature geen vitamine A. Door middel van genetische modificatie kun je dit veranderen.
Hoe laat je rijst vitamine A produceren? Zet de zinnen in de juiste volgorde.
I De cellen van de genetisch gemodificeerde rijst maken vitamine A.
II Enzymen knippen de genen die nodig zijn voor het maken van vitamine A uit de cellen van andere soorten.
III Het kogeltje wordt in de kern van rijstcellen geschoten.
IV De genen voor vitamine A worden op een klein gouden kogeltje geplakt.
A
II - IV - III - I
B
IV - III - II - I
C
II - I - IV - III
D
I - II - IV - III

Slide 16 - Quizvraag

Bij welk proces wordt er een aminozuurketen gevormd?
A
DNA-replicatie
B
Transcriptie
C
Translatie
D
Polymerase

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Hoe heette de techniek die je in de afbeelding bij vraag 7 zag?
A
Kweken
B
Plasmolyse
C
Biotechnologie
D
Recombinant DNA-techniek

Slide 19 - Quizvraag

Door welk organel kan RNA in een aminozuurketen worden omgezet?
A
Glad endoplasmatisch reticulum
B
Golgisysteem
C
Ribosomen
D
Mircofilamenten

Slide 20 - Quizvraag

Juist of onjuist. Voor het verdubbelen van DNA heeft de kern geen aanvoer van fosfaat en desoxyribose nodig.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Waar komt uracil in voor?
A
DNA
B
RNA
C
eiwitten

Slide 22 - Quizvraag

Voor welk aminozuur codeert het codon CUG?

Slide 23 - Open vraag

Voor welk aminozuur codeert het codon AGG?

Slide 24 - Open vraag

Wat is het startcodon?

Slide 25 - Open vraag

Hoeveel nucleotides coderen voor 1 aminozuur?
A
1
B
3
C
6
D
9

Slide 26 - Quizvraag

Transcriptie, het overschrijven van informatie op het RNA, gebeurt alleen als DNA verdubbelt
A
Waar
B
Onwaar

Slide 27 - Quizvraag

Het coderende DNA molecuul heeft de volgende code: TGCAAA
wat is de bijbehorende RNA sequentie?
A
UGCAAA
B
TGCAAA
C
ACGUUU
D
ACGTTT

Slide 28 - Quizvraag

Als 20% van het DNA molecuul thymine bevat, wat is het percentage Adenine?
A
50%
B
25%
C
20%
D
10%

Slide 29 - Quizvraag

De stikstofbases C en G zijn altijd complementair aanwezig in DNA. Waarom?
A
dit wordt geregeld tijdens DNA-replicatie
B
er zijn drie H-bruggen mogelijk
C
er zijn twee H-bruggen mogelijk
D
dit wordt geregeld tijdens mitose

Slide 30 - Quizvraag

Hoe heet het kleine DNA in bacteriën
A
kern DNA
B
plasmide
C
groot cirkelvormig DNA

Slide 31 - Quizvraag


Wat wordt er gedaan bij recombinant-DNA-techniek?
A
Met behulp van bacteriën wordt van melk yoghurt gemaakt.
B
In het DNA van een organisme wordt nieuwe erfelijke informatie aangebracht.
C
Door het gebruik van gisten wordt brood, bier en wijn bereid.
D
Nieuwe klonen worden gemaakt van gunstige organismen.

Slide 32 - Quizvraag

Wat is de verzamelnaam van technieken waarbij organismen worden gebruikt om producten te maken voor de mens?
A
DNA- recombinant techniek
B
Genetische modificatie
C
Biotechnologie
D
Klonen

Slide 33 - Quizvraag

Het aan- en uitzetten van een gen
A
genexpressie
B
genregulatie

Slide 34 - Quizvraag

wanneer een gen aan staat, kan door transcriptie RNA ontstaan en door translatie een eiwit
A
genexpressie
B
genregulatie

Slide 35 - Quizvraag

Alle kinderen uit één gezin hebben hetzelfde DNA?
A
Ja
B
Nee

Slide 36 - Quizvraag

Welke vormen van DNA zijn er
A
kern DNA
B
mitochondriaal DNA
C
chloroplast DNA
D
alle drie

Slide 37 - Quizvraag

Op internet staan veel plaatjes van DNA. Heeft de tekenaar van dit plaatje de basen goed getekend?
A
Ja
B
Nee

Slide 38 - Quizvraag


A
beide mutaties kunnen kwaadaardig zijn
B
enkel links is kwaadaardig
C
enkel rechts is kwaadaardig
D
beiden zijn niet kwaadaardig

Slide 39 - Quizvraag