Argumenteren havo 4 les 1

Soorten argumenten





Hoofdstuk 10 
4 havo
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Soorten argumenten





Hoofdstuk 10 
4 havo

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van de les heb je geoefend met verschillende soorten argumenten.
Gebruik de opdrachten bij tekst 3 om je kennis te verwerken en ermee te oefenen.

Slide 2 - Tekstslide

Argumenten

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Video

Wat weet je nu?
 mening onderbouwen                      gebruik argumenten

 standpunt


objectieve en subjectieve argumenten

Slide 5 - Tekstslide

Soorten argumenten
Er zijn allerlei soorten argumenten.
In je Vakboek worden er zeven besproken, blz. 127.

Slide 6 - Tekstslide

Argument gebaseerd op een feit

 Feiten zijn te controleren en kunnen waar of niet waar zijn.

Voorbeeld:
Het is goed dat vorig jaar de maximumsnelheid op deze weg is verlaagd (mening), want het aantal ernstige ongelukken is daarna met dertig procent gedaald (feit).

Slide 7 - Tekstslide

Argument gebaseerd op onderzoek


Je gebruikt onderzoeksresultaten als argument.
Dit is een krachtig soort argument. Je kunt wel vragen krijgen over de betrouwbaarheid van het onderzoek.

voorbeeld:
Het is goed dat vorig jaar de maximumsnelheid op deze weg is verlaagd (mening), want het aantal ernstige ongelukken is daarna met dertig procent gedaald.

Slide 8 - Tekstslide

Argument gebaseerd op veronderstelling of vermoeden

Voorbeeld:
We moeten massaal overstappen op windenergie (mening), want de fossiele brandstoffen raken op en zijn zeer vervuilend ( vermoeden).

Slide 9 - Tekstslide

Argument gebaseerd op een nut/(on)gewenst gevolg
Je gebruikt het nut of (on)gewenste gevolg van wat in de stelling staat.

voorbeeld:
Je moet regelmatig je handen wassen (mening), want het voorkomt infecties (nut).

Slide 10 - Tekstslide

Argument gebaseerd op een emotie
Een emotie is een gevoel of intuïtie.

Voorbeeld:
De film is prachtig (mening) want ik kon me erg inleven in de hoofdpersoon (emotie).

Slide 11 - Tekstslide

Argument gebaseerd op een ervaring (empirisch)
Je gebruikt een voorval in je argument dat je écht hebt beleefd.

Voorbeeld:
Tijdens het reizen vind ik een e-reader een uitkomst (mening), want je hebt in een klein apparaat al je boeken tot je beschikking (ervaring).

Slide 12 - Tekstslide

Argument gebaseerd op een normen en waarden

Je beroept je op een algemeen aanvaarde norm of waarde. 
voorbeeld:

Als je het in een discussie niet met elkaar eens kunt worden, ga je niet direct schelden of slaan. (standpunt)
Zo gaan we toch niet met elkaar om? (argument)

Slide 13 - Tekstslide

Argument gebaseerd op een vergelijking
Je gebruikt een vergelijking in je argument.

Voorbeeld:
Dit huis verkoop je niet zo snel (mening), want andere huizen in deze straat hebben ook heel lang te koop gestaan (vergelijking).

Slide 14 - Tekstslide

Argument gebaseerd op  geloof (persoonlijke overtuiging)


Je beroept je op een levensovertuiging of ideaal. 

voorbeeld:
We moeten veel minder vlees gaan eten. (standpunt)
De lijdensweg die dieren afleggen is vreselijk. (argument)

Slide 15 - Tekstslide

Argument gebaseerd op een
autoriteit of gezag
een autoriteit is iemand die gezag heeft

voorbeeld:
Die nieuwe film van de Hongerspelen moet geweldig zijn (mening), want ik las er een heel positieve recensie over in de Volkskrant.

Slide 16 - Tekstslide

Er zijn nog meer soorten argumenten

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

vermoedens
feit
vergelijking
emotie
Ajax wordt volgens mij dit jaar geen kampioen. Ik kan me niet voorstellen dat dat met dit elftal mogelijk is.
want voor een boete moet ik minstens vijf uur werken
Kijk maar naar de verkoop van drank, die is door de prijsverhoging ook niet afgenomen.
want tijdens het lezen stroomden de tranen over mijn wangen

Slide 19 - Sleepvraag

Soorten argumenten
controleer-baar
twee gelijke zaken worden vergeleken
je gebruikt een voorval dat je hebt beleefd
je legt het nut uit of het gewenste gevolg
gebaseerd op een algemeen aanvaarde opvatting
gebaseerd op gevoel of intuïtie
feitelijk argument
ervarings-argument
nut of (on)gewenst gevolg
vermoeden
vergelijking-argument
emotioneel argument

Slide 20 - Sleepvraag

We kunnen naar de dierentuin, want er is een korting van 50%.
A
vermoedens
B
feiten
C
gevoel of emotie
D
normen en waarden

Slide 21 - Quizvraag

Mensen moeten vaker naar buiten, want uit onderzoek is gebleken dat het goed is voor de gezondheid.
A
feiten
B
vermoedens
C
geloofsovertuiging
D
onderzoek

Slide 22 - Quizvraag

De man is veroordeelt tot een taakstraf. Je steelt toch geen geld van een dakloze?

Slide 23 - Open vraag

We kunnen gaan voetballen, want één van de zeven velden is vrij.
A
onderzoek
B
geloof
C
feit
D
vermoeden

Slide 24 - Quizvraag

Hoe goed snap je de stof over argumenteren?
Het is ingewikkeld en onduidelijk.
Best lastig. Ik weet niet of ik het helemaal goed begrijp
Beetje lastig, maar met een beetje oefenen kom ik er wel.
Ik denk dat ik het begrijp.
Ik snap het helemaal! Laat maar komen die toets!

Slide 25 - Poll

Huiswerk 

* Leer uit je Vakboek 10.3, 10.4, 10.5, blz. 126-130: soorten argumenten en argumentatieschema’s, aanvaardbaarheid van argumentatie.
* Zoek in een dagblad een artikel, waarin je duidelijk een van de behandelde argumenten herkent. 

Slide 26 - Tekstslide