A3 Sterke werkwoorden (a/ä) (e/i/ie) start

Sterke werkwoorden in het Duits
Sterke werkwoorden met een
-a- of een -e- in de stam
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Sterke werkwoorden in het Duits
Sterke werkwoorden met een
-a- of een -e- in de stam

Slide 1 - Tekstslide

wat is een sterk werkwoord?
A
laufen
B
wohnen
C
sehen
D
spielen

Slide 2 - Quizvraag

sterk werkwoord

Een sterk werkwoord krijgt in de verleden tijd een andere stamklinker.

Duits en Nederlands lijken zo veel op elkaar dat als het werkwoord in het Nederlands sterk is dat het dan in het Duits ook vaak sterk is.

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoorden met een -a in de stam
Bij sterke werkwoorden met een -a in de stam veranderen de vormen van du en er, sie, es in de tegenwoordige tijd.

Hier komt ipv -a een -ä!


Boek B blz. 148

Slide 4 - Tekstslide

Sterke werkwoorden met een -a in de stam
ich     falle
du     fällst
er/sie/es   fällt
wir     fallen
ihr     fallt
sie/Sie   fallen
                                                                                               ich bin gefallen
Een onregelmatig werkwoord
Waarom?

Slide 5 - Tekstslide

Hij rijdt (fahren)
A
er fahrt
B
er fährt

Slide 6 - Quizvraag

Ik rijdt (fahren)
A
ich fährt
B
ich fahrt
C
ich fahre
D
ich fähre

Slide 7 - Quizvraag

Welke vorm klopt?
fahren
A
er fahrt
B
sie fährst
C
ihr fährt
D
du fährst

Slide 8 - Quizvraag

Welke vorm klopt?
laufen
A
ich läufe
B
sie läufen
C
ihr lauft
D
du laufst

Slide 9 - Quizvraag

Welke vorm klopt?
lassen
A
ich lasse
B
sie lässst
C
ihr lässt
D
du lasst

Slide 10 - Quizvraag

Welke vorm klopt?
anfangen
A
ich fänge an
B
sie anfängt
C
ihr anfängt
D
du fängst an

Slide 11 - Quizvraag

Werkwoorden met een -e in de stam
Bij sterke werkwoorden met een -e in de stam veranderen de vormen van du en er, sie, es in de tegenwoordige tijd.

Hier komt ipv -e een -i of -ie!


Boek B blz. 148: #3+#4 

Slide 12 - Tekstslide

Sterke werkwoorden met een -e in de stam
ich     helfe            lese
du     hilfst              liest
er/sie/es   hilft       liest
wir     helfen             lesen
ihr     helft               lest
sie/Sie   helfen            lesen   
 ich habe geholfen             gelesen
Een onregelmatig werkwoord
Waarom?

Slide 13 - Tekstslide

jij ziet (sehen)
A
du siehst
B
du sehst
C
du sihst

Slide 14 - Quizvraag

zij geeft (geben)
A
sie giebt
B
sie gebt
C
sie gibt

Slide 15 - Quizvraag

u leest (lesen)
A
Sie liest
B
Sie lezen
C
Sie lehst
D
Sie lesen

Slide 16 - Quizvraag

jullie hebben geleerd
A
sie haben gelernt
B
ihr haben gelert
C
sie hat gelernt
D
ihr habt gelernt

Slide 17 - Quizvraag

jij gaat

Slide 18 - Open vraag

jij eet

Slide 19 - Open vraag

zij raadt

Slide 20 - Open vraag

het loopt

Slide 21 - Open vraag

bij welke vorm wordt de a een ä

Slide 22 - Woordweb

schrijf een paar sterke werkwoorden op in het Duits met een e in de stam

Slide 23 - Woordweb

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Slide 26 - Video

Stappenplan e/i-Wechsel
1.Is het werkwoord zwak of sterk?    
Memo bij 1 : Als het zwak is, krijg je GEEN e-i Wechsel

2.Staat er een vorm van du of er/es/sie voor?
Memo bij 2: Alleen bij du of er/es/sie kun je e-i wechsel krijgen.

Slide 27 - Tekstslide

Stappenplan e/i-Wechsel
3.Staat er een lange of een korte e in de stam?
Memo bij 3: bij lange e krijg je ie.
                      bij korte e krijg je i
4.Hoort het werkwoord bij de uitzonderingen?
Memo bij 4: Bij nehmen, geben, treten(lange e)krijg je toch een i.
                      Bij gehen en stehen krijg je GEEN e-i Wechsel

Slide 28 - Tekstslide

Stappenplan e/i-Wechsel
5.vul dan de juiste vorm in van het werkwoord.

Slide 29 - Tekstslide

Oefen zinnen ;
1. Was ...... (essen) du am liebsten?
2. Am liebsten ..... (essen) ich Pizza.
3. Wir ...... (helfen) ihm immer!
4. Rosi ..... (geben) Anja eine CD!
5. Ich ...... (sprechen) gerne über Politik.

Slide 30 - Tekstslide

Antwoorden:
1: isst
2: esse
3: helfen
4: gibt
5: spricht
Dankje wel voor het lezen en eventueel oefenen!
bron: scholieren.com

Slide 31 - Tekstslide

korte e wordt korte i:
als de e in de stam kort uitgesproken wordt (zoals in sprechen) dan verandert deze bij du/er/sie/es in een i:
voorbeeld: sprechen [= spreken]    

Slide 32 - Tekstslide

korte e wordt korte i:
sprechen      
werfen            
helfen
essen
vergessen
treffen
gelten
  

Slide 33 - Tekstslide

lange e wordt ie:
als de e in de stam lang uitgesproken wordt (zoals in lesen) dan verandert deze bij du/er/sie/es in een ie:
voorbeeld: lesen [= lezen]     


Slide 34 - Tekstslide

lange e wordt ie:
lesen
sehen
stehlen

Slide 35 - Tekstslide

uitzonderingen (niet sterk)
toch geen e/i-wisseling hebben:
    branden: (brennen) es brennt
    denken: (denken) er denkt
    gaan: (gehen) er geht
    kennen: (kennen) er kennt
    noemen: (nennen) er nennt
    rennen: (rennen) er rennt
    staan: (stehen) er steht

Slide 36 - Tekstslide

uitzonderingen(i/ie)
Je zou verwachten dat zij een ie in de stam krijgen, maar het wordt toch een i:

    geven: (geben) er gibt
    nemen: (nehmen) er nimmt
    treden/trappen: (treten) er tritt

Slide 37 - Tekstslide