H5 - Veranderingen herhalen

H5 - Veranderingen 
Herhalen
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H5 - Veranderingen 
Herhalen

Slide 1 - Tekstslide

Programma van de les
Programma:
  • Instructie 
  • Zelf aan de slag

Lesdoel:
  • Je herkent verschillende soorten van stijgen en dalen
  • Je kan toenamediagrammen lezen én maken
  • Je kan het differentiequotiënt berekenen


Slide 2 - Tekstslide

soorten stijgen en dalen

Slide 3 - Tekstslide

soorten stijgen en dalen
Soorten stijgen en dalen

Slide 4 - Tekstslide

soorten stijgen en dalen

Slide 5 - Tekstslide

soorten stijgen en dalen

Slide 6 - Tekstslide

soorten stijgen en dalen

Slide 7 - Tekstslide

soorten stijgen en dalen
toppe



toppen
maximum, minimum
absoluut minimum

Slide 8 - Tekstslide

Lesonderwerpen
  • Toenamediagrammen
  • Van grafiek naar toenamediagram.

Slide 9 - Tekstslide

Het maken van een toename diagram:

Slide 10 - Tekstslide

Het maken van een toename diagram:

  1. Tabel met juiste interval
  2. Toe- of afname bepalen.
  3. Lijnen met bolletjes bij de rechtergrens van het interval tekenen.

Slide 11 - Tekstslide

Het maken van een toename diagram:

  1. Tabel met juiste interval
  2. Toe- of afname bepalen.
  3. Lijnen met bolletjes bij de rechtergrens van het interval tekenen.

Slide 12 - Tekstslide

Het differentiequotiënt op het interval [xA , xB] is gelijk aan
A
ΔxΔy
B
de gemiddelde verandering
C
de rc van de lijn door A en B
D
alle drie de antwoorden zijn waar

Slide 13 - Quizvraag

Bereken het differentiequotiënt op [-1,5]
A
4
B
1,5
C
32
D
32

Slide 14 - Quizvraag

Bereken het differentiequotiënt op [2,5]
A
3
B
-3
C
31
D
31

Slide 15 - Quizvraag

Het differentiequotiënt
op [1, 6] is
A
0.6
B
5/3
C
0.5
D
geen idee

Slide 16 - Quizvraag

Op interval [1,2] is het differentiequotiënt
gelijk aan 3.

Op het interval [1;1,1] is het differentiequotiënt


A
groter dan 3
B
kleiner dan 3
C
gelijk aan 3
D
dat moet je uitrekenen om te kunnenvergelijken.

Slide 17 - Quizvraag

Aan de slag
Wat?
Opdracht 2, 5, 8, 9 (GO H5)

Hoe? 
Zelfstandig

Heb je het niet af gekregen? Dan wordt het huiswerk.

Slide 18 - Tekstslide