Grammatica 2k pv-lv NN

Welkom bij Nederlands!
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica: zinsdelen

Slide 2 - Tekstslide

Ken jij de zinsdelen?

Slide 3 - Tekstslide

  Over welke zinsdelen gaat het vandaag?

- de persoonsvorm
- het werkwoordelijk gezegde
- het onderwerp
- het lijdend voorwerp

Slide 4 - Tekstslide

Johan heeft vandaag
een doelpunt gescoord.
Wat is de persoonsvorm?
A
Johan
B
heeft
C
een doelpunt
D
gescoord

Slide 5 - Quizvraag

Johan heeft vandaag
een doelpunt gescoord.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Johan
B
Mohammed heeft
C
heeft vandaag
D
heeft gescoord

Slide 6 - Quizvraag

Johan heeft vandaag
een doelpunt gescoord.
Wat is het onderwerp?
A
Johan
B
heeft gescoord
C
vandaag
D
een doelpunt

Slide 7 - Quizvraag

Johan heeft vandaag
een doelpunt gescoord.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Johan
B
vandaag
C
een doelpunt
D
gescoord

Slide 8 - Quizvraag

Leonie en haar zus gaven
afgelopen weekend een feest.
Wat is de persoonsvorm?
A
Leonie en haar zus
B
een feest
C
afgelopen weekend
D
gaven

Slide 9 - Quizvraag

Leonie en haar zus gaven
afgelopen weekend een feest.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Leonie en haar zus
B
gaven
C
feest
D
Leonie

Slide 10 - Quizvraag

Leonie en haar zus gaven
afgelopen weekend een feest.
Wat is het onderwerp?
A
Leonie en haar zus
B
Leonie
C
afgelopen weekend
D
een feest

Slide 11 - Quizvraag

Leonie en haar zus gaven
afgelopen weekend een feest.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Leonie en haar zus
B
Leonie
C
afgelopen weekend
D
een feest

Slide 12 - Quizvraag

De buurman heeft gisteren een nieuwe auto gekocht.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
heeft gekocht
B
buurman
C
gisteren
D
een nieuwe auto

Slide 13 - Quizvraag

Zo benoem je zinsdelen.
De persoonsvorm (pv): de zin van tijd veranderen. Het woord dat verandert is de persoonsvorm of  maak een vraagzin; de pv staat vooraan.

Het werkwoordelijk gezegde (wg):
  de persoonsvorm + alle andere werkwoorden in de zin

Het onderwerp (o):
wie of wat + wg
Het lijdend voorwerp (lv): wat of wie + wg + o


Slide 14 - Tekstslide

De persoonsvorm
De persoonsvorm (pv) is een werkwoord.

Mijn tante heeft vandaag gekookt.
Mijn tante had vandaag gekookt. 

Je vindt de persoonsvorm met de tijdproef. 

  • Staat de zin in de tegenwoordige tijd? Zet hem dan in de verleden tijd.
  • Staat een zin in de verleden tijd? Zet hem dan in de tegenwoordige tijd.

Slide 15 - Tekstslide

Het werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in een zin vormen samen het werkwoordelijke gezegde (wg).


Slide 16 - Tekstslide

Het onderwerp van een zin
Het onderwerp is het zinsdeel waarover in de rest van de zin iets gezegd wordt.

Het onderwerp vind je door de vraagproef te gebruiken; 
Wie (wat) +wg?

Slide 17 - Tekstslide

De vraagproef
Bij de vraagproef stel je de vraag:
wie of wat + alle werkwoorden (werkwoordelijk gezegde)?

Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

Slide 18 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp
Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Stel de vraag: wat (wie) + gezegde + onderwerp?

Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.

Slide 19 - Tekstslide

Zinnen ontleden
Noteer deze drie zinnen in je schrift. (pv-zinsdelen-wg-o-lv)
1. Dorien en Lotte aaiden gisteren mijn broertje over zijn hoofd.
2. Sofie gaf Rachid een stomp.
3. Sjaak kocht een zak drop voor Kim.

Slide 20 - Tekstslide