De vader geeft het chromosoom door dat bepaalt of er een jongen of een meisje ontstaat.
A
Goed
B
Fout
Slide 23 - Quizvraag
Leerdoelen
Aan het einde van deze les kun je:
uitleggen hoe elk van de ouders 50% van de chromosomen levert.
omschrijven wat het genotype en het fenotype zijn.
beschrijven hoe aangeboren afwijkingen kunnen ontstaan.
uitleggen wat prenataal onderzoek is en voorbeelden hiervan noemen.
Slide 24 - Tekstslide
Waardoor lijk je op je ouders?
Slide 25 - Tekstslide
Elke cel heeft 23 chromosomenparen, 46 chromosomen in totaal.
Behalve.... de geslachtscellen
Slide 26 - Tekstslide
Zijn alle eigenschappen erfelijk?
Erfelijke eigenschappen heb je van je ouders gekregen. Worden volledig bepaald door je genen.
De informatie op al je genen samen heet het genotype. Dat wat je ziet van een eigenschap heet het fenotype.
Slide 27 - Tekstslide
Het fenotype is soms ook het resultaat van het genotype (aanleg) en de omgeving (oefenen).
Andere eigenschappen bepaal je helemaal zelf. Die zijn niet erfelijk. Of veranderingen die ontstaan (bijv. een litteken krijgen) zijn niet erfelijk.
Niet-erfelijke eigenschappen wordt het fenotype volledig bepaald door invloeden van de omgeving.
Slide 28 - Tekstslide
Aangeboren aandoeningen
Soms worden kinderen geboren met een afwijking of aandoening (aangeboren aandoening).
1) Door schadelijke stoffen of ziekteverwekkers 2) Door een fout in het aantal chromosomen in de cellen 3) Door een fout in de structuur van één chromosoom
Slide 29 - Tekstslide
Prenataal onderzoek
Onderzoek vóór de geboorte.
1) echo 2) vruchtwaterpunctie 3) vlokkentest
4) NIPT
Slide 30 - Tekstslide
Wat moet er in je aantekeningen staan? (5 min stilte)
Uitleg begrippen: genotype en fenotype.
Aantal chromosomen van verschillende cellen: eicel, zaadcel en bevruchte eicel (bv. getekend, bron 5).
Wat bepaalt of een bevruchte eicel een jongen of meisje is?