Les 57 - Meningen, argumenten en feiten

Wanneer schrijf je......
Hoe lang.....
Hoelang.....

  • Het is hoe lang met een spatie als het gaat om de fysieke lengte van iets. Bijvoorbeeld: Hoe lang ben jij? 
  • Gaat het om tijdsduur, dan is schrijf je ‘hoelang’ aan elkaar. Bijvoorbeeld: ‘Hoelang duurt de voorstelling?’

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

Wanneer schrijf je......
Hoe lang.....
Hoelang.....

  • Het is hoe lang met een spatie als het gaat om de fysieke lengte van iets. Bijvoorbeeld: Hoe lang ben jij? 
  • Gaat het om tijdsduur, dan is schrijf je ‘hoelang’ aan elkaar. Bijvoorbeeld: ‘Hoelang duurt de voorstelling?’

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenzinnen: 1 minuut de tijd
Kies voor hoe lang of hoelang. Leg het uit. 

  1. ............. denk je dat de vergadering zal duren?
  2. Kun je me vertellen ............ jouw zus is?
  3. Weet jij ............. het duurt om een cake te bakken?
  4. Ik vraag me af ............ die brug is die we straks oversteken.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoorden

  1. Hoelang denk je dat de vergadering zal duren?
  2. Kun je me vertellen hoe lang jouw zus is?
  3. Weet jij hoelang het duurt om een cake te bakken?
  4. Ik vraag me af hoe lang die brug is die we straks oversteken.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meningen, argumenten en feiten

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Aan het einde van de les kun jij meningen, argumenten en feiten herkennen in een tekst.

Slide 5 - Tekstslide

Leg het leerdoel uit en benoem het belang van deze vaardigheid.
Wat weet jij al over meningen,
argumenten en feiten?

Slide 6 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn meningen?
  • Meningen zijn persoonlijke opvattingen over een onderwerp. Ze zijn niet gebaseerd op feiten, maar op gevoelens en overtuigingen.
  • Een mening geeft aan hoe je over iets denkt of wat je van iets vindt
  • Je kunt er 'ik denk' of 'ik vind' voor zetten

Slide 7 - Tekstslide

Leg uit wat een mening is en geef voorbeelden. Vraag de leerlingen om ook een voorbeeld te noemen.
Wat zijn argumenten?
  • Argumenten zijn redenen waarom je een mening hebt
  • Je gebruikt argumenten om je mening uit te leggen
  • Met argumenten verdedig je je mening
  • Met argumenten val je andermans mening aan!

Slide 8 - Tekstslide

Leg uit wat een argument is en geef voorbeelden. Vraag de leerlingen om ook een voorbeeld te noemen.
Wat zijn feiten?
  • Je kunt een feit bewijzen of controleren
  • Een feit is iets wat echt gebeurd is
  • Feiten zijn bewezen informatie die objectief waar zijn en niet kunnen worden betwist.

Slide 9 - Tekstslide

Leg uit wat een feit is en geef voorbeelden. Vraag de leerlingen om ook een voorbeeld te noemen.
Herkennen van meningen
  • Elke zin waar je 'ik vind', 'ik denk' of 'volgens mij' voor kunt zetten 
  • Meningen worden vaak geuit met woorden als 'ik vind', 'naar mijn mening', 'ik denk' en 'volgens mij'.

Slide 10 - Tekstslide

Geef voorbeelden van zinnen waarin een mening wordt geuit. Laat de leerlingen deze zinnen herkennen.
Herkennen van argumenten
Voor argumenten gebruikt men de signaalwoorden 'want',   'omdat', 'aangezien' en 'daarom'.

Slide 11 - Tekstslide

Geef voorbeelden van zinnen waarin een argument wordt geuit. Laat de leerlingen deze zinnen herkennen.
Herkennen van feiten
  • Feiten zijn objectief
  • Feiten zijn controleerbaar
  • Feiten zijn echt gebeurd
  • Feiten zijn waar

Slide 12 - Tekstslide

Geef voorbeelden van zinnen waarin een feit wordt geuit. Laat de leerlingen deze zinnen herkennen.
'want, dus-proef'
Deze proef gebruik je om een mening van een argument te onderscheiden

  • Standpunt - want - argument
  • Voorbeeld: We gaan met de auto, want het regent
  • Argument - dus - standpunt
  • Voorbeeld: Het regent dus we gaan met de auto

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenzinnen want, dus-proef
  • Wat is het argument, wat is het standpunt/mening?

  1. Ik heb een grote auto nodig, want ik heb een groot gezin.  
  2. Neem je paraplu mee, het regent.
  3. Ze delen veel boeken uit, neem dus een grote tas mee. 
  4. Hij is erg prikkelbaar, wees dus een beetje aardig. 

  • Uitleg: na 'dus' volgt het standpunt.
  • Uitleg: Na 'want' volgt het argument
 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht: Tekst
Lees de tekst 'Moeten tieners verplicht worden om te sporten?'
Noteer de signaalwoorden en functiewoorden
Noteer de meningen, argumenten en feiten die in de tekst staan

 

Je mag schrijven op het blad zelf
Bewaar het blad in een map!
timer
10:00

Slide 15 - Tekstslide

Kies een tekst die geschikt is voor de leeftijd en het niveau van de leerlingen. Geef de leerlingen de tijd om de tekst zelfstandig te lezen en te onderstrepen.
Bespreken van de tekst  'Moeten tieners verplicht worden om te sporten?'
 Welke meningen, argumenten en feiten hebben jullie gevonden?

Slide 16 - Tekstslide

Geef de leerlingen de ruimte om te vertellen wat ze hebben gevonden en vraag door waar nodig.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 17 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 18 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 19 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.