In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Speel met stijlfiguren in poëzie
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Leerdoel
Aan het einde van deze les kun je verschillende stijlfiguren in poëzie herkennen en gebruiken in je eigen teksten.
Slide 2 - Tekstslide
Introduceer het leerdoel van de les en leg uit wat de studenten aan het einde van de les zullen hebben geleerd.
Wat weet je al over stijlfiguren in poëzie?
Slide 3 - Woordweb
Deze slide heeft geen instructies
Wat zijn stijlfiguren?
Stijlfiguren zijn bijzondere manieren om taal te gebruiken in poëzie. Ze maken het gedicht vaak mooier en interessanter om te lezen.
Slide 4 - Tekstslide
Leg uit wat stijlfiguren zijn en waarom ze belangrijk zijn in poëzie.
Voorbeelden van stijlfiguren
Er zijn veel verschillende stijlfiguren, zoals alliteratie, enjambement en personificatie. Hier zie je een paar voorbeelden:
Slide 5 - Tekstslide
Laat enkele voorbeelden van stijlfiguren zien en leg kort uit wat ze betekenen.
Alliteratie
Alliteratie is het herhalen van dezelfde beginmedeklinker in een zin of strofe, bijvoorbeeld: 'Peter pakt een pakje peuken.'
Slide 6 - Tekstslide
Laat een voorbeeld zien van alliteratie en laat de studenten het herkennen.
Enjambement
Enjambement is het door laten lopen van een zin naar de volgende regel, zonder dat er een pauze valt. Hierdoor ontstaat een verrassend of spannend effect.
Slide 7 - Tekstslide
Laat een voorbeeld zien van enjambement en laat de studenten het herkennen. Vraag ze ook wat voor effect het heeft op het gedicht.
Personificatie
Personificatie is het toekennen van menselijke eigenschappen aan niet-menselijke dingen, bijvoorbeeld: 'De wind huilt.'
Slide 8 - Tekstslide
Laat een voorbeeld zien van personificatie en laat de studenten het herkennen. Vraag ze ook wat voor effect het heeft op het gedicht.
Oefening 1
Lees het gedicht 'De tuinman en de dood' van P.N. van Eyck en zoek de stijlfiguren die erin voorkomen.
Slide 9 - Tekstslide
Laat de studenten het gedicht lezen en vraag ze om de stijlfiguren die erin voorkomen te herkennen. Bespreek daarna samen welke stijlfiguren er zijn gebruikt.
Oefening 2
Schrijf zelf een gedicht en gebruik minstens twee stijlfiguren.
Slide 10 - Tekstslide
Laat de studenten zelf aan de slag gaan. Geef ze de opdracht om een gedicht te schrijven en minstens twee stijlfiguren te gebruiken. Geef voorbeelden van stijlfiguren die ze kunnen gebruiken.
Voorlezen en bespreken
Laat de studenten hun gedicht voorlezen en bespreek samen welke stijlfiguren erin voorkwamen. Vraag ook wat de keuze voor deze stijlfiguren betekent voor het gedicht.
Slide 11 - Tekstslide
Laat de studenten hun eigen gedicht voorlezen en bespreek samen welke stijlfiguren erin voorkwamen. Vraag ook wat de keuze voor deze stijlfiguren betekent voor het gedicht.
Reflectie
Wat vond je leuk aan deze les? Wat heb je geleerd over stijlfiguren in poëzie? En hoe ga je dit gebruiken in je eigen schrijven?
Slide 12 - Tekstslide
Laat de studenten reflecteren op de les en hun eigen leerproces. Bespreek eventueel klassikaal wat er naar voren is gekomen.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 13 - Open vraag
De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.
Slide 14 - Open vraag
De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 15 - Open vraag
De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.