Het zelfstandig naamwoord is een woord voor iets of iemand.
Bij een zelfstandig naamwoord hoort een lidwoord.
Het zelfstandig naamwoord kun je meestal in het meervoud zetten.
- de sporttas - de sporttassen
- het team - de teams
Slide 9 - Tekstslide
Het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Het bijvoeglijk naamwoord staat vaak tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord.
- de dure voetbal
- het grote team
- een ernstige blessure
Slide 10 - Tekstslide
Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Een bijzonder bijvoeglijk naamwoord is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord. Deze vertelt je van welk materiaal het zelfstandig naamwoord is gemaakt. Vaak eindigt een stoffelijk bijv. nw op -en.
- leer - De leren voetbal
- zilver - De zilveren medaille
- plastic - Een plastic lint (uitzonderingen)
Slide 11 - Tekstslide
Het werkwoord
Het werkwoord vertelt wat iets/iemand aan het doen in.
Het werkwoord vertelt dus wat er gebeurt.
- fietsen, rennen, racen
- aanmoedigen, concentreren, presteren
Slide 12 - Tekstslide
Het voorzetsel
Het voorzetsel is meestal een kort woordje in een zin.
Het voorzetsel geeft vaak een plaats aan.
- in het stadion
- op de tribune
Slide 13 - Tekstslide
Het voorzetsel
Het voorzetsel is meestal een kort woordje in een zin.