week 1, znw, bnw, lidwoorden, hoofdletters, meervoud-enkelvoud, trappen van vergelijking

Taalverzorging en schrijfvaardigheid
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Taalverzorging en schrijfvaardigheid

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze periode: 

- Gebruik van spellingsregels;
- gebruik van hoofdletters en interpunctie; 
- werken aan de woordenschat.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze periode: 

- Gebruik online omgeving, dus elke les je laptop mee! 



Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen week 1
  • Je weet wat een zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord en een lidwoord is.
  • Wanneer je hoofdletters en leestekens gebruikt. 
  • Weet je welke klankgroepen er zijn en hoe je ze moet gebruiken.
  • Ken je de theorie over meervoud/ enkelvoud.
  • Weet en begrijp je de trappen van vergelijking.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoorden
Er zijn drie lidwoorden: 
de, het, een.





Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Let op!
Alle meervouden krijgen
de
als lidwoord.
Bijvoorbeeld: de huizen

Alle verkleinwoorden krijgen het als lidwoord.
Bijvoorbeeld: het huisje


Slide 6 - Tekstslide

 Zelfstandig naamwoorden krijgen in het meervoud dus altijd de  en nooit het of een.  Ook al staat er in het enkelvoud het  voor het zelfstandig naamwoord.

Bron foto: Jennifer C., Flickr

Uitzonderingen lidwoorden
- Als je een uitspreekt als 1, is het geen lidwoord.

- Als het niet voor een zelfstandig naamwoord staat, is het geen lidwoord, bijvoorbeeld: 

Het regent.
Het is gezellig.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig naamwoord (znw)

Huiswerk nakijken:

Pagina 122 boek B 
opdracht 4






Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Znw
- Je kan er een lidwoord voor zetten (de, het of een). 
- Je kan er een meervoud of verkleinwoord van maken.

 



Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke zijn zelfstandig naamwoorden?


A
foto
B
boos
C
zon
D
naast

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zijn zelfstandig naamwoorden?


A
Maya
B
flesje
C
muziek
D
geweest

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoorden en znw
online

Hoofdstuk 2, grammatica, opdracht 1 tot en met 4. 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord: het bijvoeglijk naamwoord geeft aan van welke stof (glas/ stof/ ijzer etc) iets gemaakt is. 




(eventueel extra online: hfdst. 2, spelling, opdracht 28 en 29.

- een wollen trui

- een gouden plak 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk naamwoord (bnw) 

Vertelt iets over een zelfstandig naamwoord.


Kan voor of achter het znw staan


- het spannende boek

- een spannend boek'

- het boek is spannend

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
aardappel
B
het
C
geweldige
D
gescoord

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat zijn stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
IJzeren, stalen, houten

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoorden (ww)
Een werkwoord geeft aan wat iemand of iets doet of wat er gebeurd. 

dus: 
- een activiteit als lopen, springen, maken. 
maar ook: 
zijn, worden, hebben, mogen, kunnen. 





Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is 'drinken' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is 'boven' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

lidwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
zelfstandig naamwoord
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
computeren
zilveren
mooie
meisje
de

Slide 20 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

zelfstandig naamwoord
Lidwoord

Bijvoeglijk naamwoord

het
kleine
rode
autootje

Slide 21 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je hoofdletters?

  • Aan het begin van de zin.
  • Bij namen. 
  • Bij feestdagen, historische gebeurtenissen of de titel van een film/ boek, bijvoorbeeld: Tweede Wereldoorlog/ Pasen.
 Online: hfdst. 2, spelling, opdracht 18 en 19. 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een zin eindigt met een leesteken.
  • Punt in een gewone zin:
    De deelnemers presenteren hun act.

  • Vraagteken in een vraagzin:
    Zijn ze erg zenuwachtig?

  • Uitroepteken (uitroep):
    Doe je best!

  • Dubbele punt: voor een opsomming. 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leestekens
Tekens die in de tekst gebruikt worden om een tekst beter leesbaar te maken, bijvb: een punt, vraagteken en een uitroepteken.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud (theorie op pagina 47 van boek A)

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verkleinwoorden (p. 49 boek A)

  • Meestal schrijf je het verkleinwoord zoals het klinkt.
  • Bij woorden die eindigen op -ng schrijf je -nkje of -etje. Wang -> wangetje. 
  • Bij woorden die eindigen op een lange klinker verdubbel je de klinker. Oma -> omaatje
  • Eindigt het woord op -i? Voeg dan een -e toe. Bij woorden op -y (met een medeklinker ervoor) of op -u (uitgesproken als oe) schrijf je een apostrof.


Online: hfdst. 2, spelling, oefening 22 en 27. 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klinkers/ medeklinkers
a - e - i - o - u - (ij)

De J is geen klinker, maar ij klinkt als ei -> daarom telt ij ook als klinker. 

medeklinkers:  alle andere letters uit het alfabet.



Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

klinker
medeklinker
A
F
C
P
E
R
U
O
Z
S

Slide 28 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welk rijtje staan alleen maar medeklinkers?
A
abcdef
B
aeiouy
C
kljpnm
D
ghftre

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Omcirkel de klinkers
Klomp                                        Schoen                           
Olifant                                        Politie
Saai                                           Breuken
Ooievaar                                    Beker

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Trappen van vergelijking

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Trap 1 

Stellende Trap 
(grondwoord)
Trap 2 (+er)

Vergrotende trap
Trap 3 (+st)

Overtreffende trap
duur
duurder
duurst
fijn
fijner
fijnst
dom
dommer
domst
Trappen van vergelijking

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Online opdrachten: 
Hfdst. 2, taalbewustzijn, opdracht 39, 40  en 41. 

Trappen van vergelijking

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hfdst. 2, taalbewustzijn, oefening 36 en 37. 

Maak hele zinnen/ verbeter de zinnen. 
Extra online werk

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik weet wat een znw en een bnw is?
A
ja
B
nee

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik weet wat de trappen van vergelijking zijn en ik weet hoe ik ze moet toepassen.
A
ja
B
met hulp
C
soms
D
snap er niks van

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik weet wat klinkers en medeklinkers zijn.
A
ja
B
met hulp
C
soms
D
snap er niks van

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies