Paragraaf 4.1: Hoe maak je dat?

• Economie
• Middelbare school
• vmbo lwoo, b, k
• Leerjaar 2

Paragraaf 4.1: Hoe maak je dat?

Waar denk je dat deze paragraaf over gaat?

Leerdoelen

In deze les leer je:

• Wat produceren is.
• Wat een bedrijfskolom is.
• Wat toegevoegde waarde is.
• Hoe bedrijven zorgen voor toegevoegde waarde.
• Wat productiekosten zijn.
• Hoe je de productiekosten kan berekenen.
• Welke 3 productiesectoren er zijn.
  
• Hoe je de kostprijs per product kan berekenen (K/GL).
• 
  

Produceren

Produceren is het maken van goederen en het leveren van diensten.

De productie van goederen gebeurt stap voor stap, in fasen.

De eerste fase is de productie van grondstoffen. Die komen uit de natuur.

In de volgende productiefasen wordt de grondstof bewerkt tot eindproduct.

Wordt hier een goed geproduceerd of een dienst geleverd?

1. een goed
2. een dienst

Bekijk de afbeelding hiernaast. Hier zie je welke productiefasen er nodig zijn om van tarwe brood te maken.

Zet de volgende productiefasen in de juiste volgorde.

1 Het brood wordt gebakken.
2 Het brood wordt verkocht.
3 Tarwe wordt geoogst.
4 Tarwe wordt gezaaid.

1. 4-3-2-1
2. 4-3-1-2
3. 3-4-2-1
4. 3-4-1-2

Juist of onjuist?
Een eindproduct is duurder dan een grondstof.

1. Juist
2. Onjuist

Aardappelen kunnen een grondstof of een eindproduct zijn. Leg uit.

Bedrijfskolom

Alle bedrijven die meewerken aan een product, vind je terug in de bedrijfskolom.

 

Het eerste bedrijf in de bedrijfskolom haalt grondstoffen uit de natuur.

De volgende bedrijven maken daar iets van.

Het laatste bedrijf levert het product aan de consument.

Welke bedrijven staan in de bedrijfskolom?

1. Alleen bedrijven die een product uit de natuur halen.
2. Alleen bedrijven die een product verkopen.
3. Alle bedrijven die een product bewerken.

De volgende bedrijven werken mee aan de productie van kaas.
Zet ze in de juiste volgorde zodat er een bedrijfskolom ontstaat.
Begin met het bedrijf dat de grondstof uit de natuur haalt.
Kies uit: boerderij – groothandel – kaasfabriek – supermarkt

Waarde toevoegen

Door het werk van ieder bedrijf wordt het product steeds een beetje meer waard. Dat noem je toegevoegde waarde.

Leg in jouw eigen woorden uit wat toegevoegde waarde is.

Bedrijfskolom en toegevoegde waarde

 Alle bedrijven die een product bewerken, staan in de bedrijfskolom. 

Bovenaan staat het bedrijf dat de grondstof uit de natuur haalt. Het onderste bedrijf verkoopt het eindproduct aan de consument. 

Door elke bewerking wordt het product meer waard. Dat noem je de toegevoegde waarde.

Onderaan de bedrijfskolom wordt de consument genoemd. Leg uit waarom de consument niet in de bedrijfskolom thuishoort.

Productiekosten

Alle kosten die een bedrijf maakt om te kunnen produceren zijn de productiekosten van dat bedrijf.

  

Bijvoorbeeld: grondstoffen, kosten voor het bedrijfspand, personeel en energie.

Geef 2 voorbeelden van productiekosten.

Arno heeft een bedrijf dat sportkleding maakt. Hij liet zijn kleding heel lang in Nederland maken. Vorig jaar heeft hij de productie van kleding verplaatst naar India.
Noem een reden waarom Arno dit besluit heeft genomen.
Gebruik het begrip productiekosten in je antwoord.

Productiesectoren

Bedrijven kun je in drie productiesectoren verdelen:

 

• Agrarische bedrijven produceren grondstoffen met behulp van de natuur  (bijv. tuinbouwbedrijf).
• Industriële bedrijven gebruiken grondstoffen en materialen voor het produceren van goederen (bijv. scooterfabriek).
• Dienstverlenende bedrijven leveren diensten (bijv. een winkel).

In welke sector zou jij willen werken?

Een bedrijf dat grondstoffen gebruikt om te produceren, is een

1. agrarisch bedrijf
2. industrieel bedrijf
3. dienstverlenend bedrijf

Een bedrijf dat diensten levert, is een

1. agrarisch bedrijf
2. industrieel bedrijf
3. dienstverlenend bedrijf

Een bedrijf dat met behulp van de natuur grondstoffen produceert, is een

1. agrarisch bedrijf
2. industrieel bedrijf
3. dienstverlenend bedrijf

Kader

De leerlingen met Kaderniveau maken ook de volgende opdrachten. 

Kostprijs per product berekenen

Kostprijs per product = alle productiekosten ÷ aantal producten

Voorbeeld

Yara heeft 6 stoelen gemaakt. 

De productiekosten waren € 450.

De kostprijs per stoel is

€450 ÷ 6 = € 75

Voor een goede doelenactie op school heb je 350 koekjes gebakken. Om de koekjes te kunnen maken, heb je € 42 uitgegeven. Bereken de kostprijs per koekje. Schrijf de berekening op.

De eigenaar van een bedrijf zal altijd proberen om de kostprijs per product zo laag mogelijk te houden. Geef hiervoor een verklaring.

Wat heb jij vandaag geleerd? Schrijf zo veel mogelijk dingen op!

Wat vond je lastig? Schrijf dit onderwerp op! Dan gaan we het hier de volgende les nog even over hebben!

Aan de slag!

- Maak nu paragraaf 4.1 in het werkboek op blz. blz. 138 t/m 142 (Kader  maakt ook blz. 143)

- Maak foto's van je gemaakte werk en lever dit in via classroom

Klaar => maak een keuze

- Herhalingsopdrachten (paragraaf 4.1 op blz. 170) 

- Plusopdrachten (paragraaf 4.1 op blz. 174) 

create.kahoot.it