Opdracht: Vertel een verhaal
- Je vertelt een verhaal: Het mag echt zijn, het mag ook verzonnen zijn.
- Vanaf het moment dat je je eerste woord uitspreekt, gaat de tijd lopen.
- en, of, maar, want, dus, daarom, omdat, daardoor, doordat, zodat, door, ook, niet. Deze woorden mag je niet gebruiken.
- De persoon met het langste verhaal, wint!