1F Hoofstuk 2 Optellen

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenPraktijkonderwijsLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Reken uit.

19 + 4 =

Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Splits het volgende getal.
23

Slide 9 - Open vraag

Splits het volgende getal.

514

Slide 10 - Open vraag

Splitst het volgende getal.

688

Slide 11 - Open vraag

Splits het volgende getal.

7105

Slide 12 - Open vraag

Splits het volgende getal.

3 786 222

Slide 13 - Open vraag

Optellen Splitsen
Door getallen te splitsen in de waardes, kun je die zelfde waardes bij elkaar optellen. Zo kom je tot het goede antwoord

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld: 43 + 16
Je splitst het getal in 40 en 3.
Je splitst het getal in 10 en 6.
Je telt de 10 tallen op: 40 + 10 = 50
Je telt de eenheden op: 3 + 6 = 9
Dan tel je deze getallen weer bij elkaar op: 50 + 9 = 59

Slide 15 - Tekstslide

53 + 44 =

Slide 16 - Open vraag

Optellen Rijgen
Bij rijgen laat je 1 getal heel en splitst je het andere getal.
Dan tel je vervolgens de getallen met dezelfde waardes bij elkaar.

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld: 226 + 48 =
Je splitst het 2e getal in 40 en 8.
Je telt eerst de 10 tallen erbij: 226 + 40 = 266
Daarna doe je de eenheden erbij: 266 + 8 = 274
Voordeel: je hebt minder stappen nodig dan bij splitsen.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Link

Optellen getallen met nullen
Dit lijkt moeilijk, maar dat hoeft het niet te zijn.
Je kunt de getallen eerst schrijven als 100 tallen of 1000 tallen,
2.500 + 700 = 25 honderdtallen + 7 honderdtallen = 32 honderdtallen, dus 3200

Slide 20 - Tekstslide

Optellen 1000 tallen
Hier doe je hetzelfde:
6.000 + 7.000 = 6 duizendtallen + 7 duizendtallen = 13 duizendtallen dus 13.000

Slide 21 - Tekstslide

Nullen even weghalen
Je kunt ook dezelfde hoeveelheid nullen even weghalen en daarna terugzetten. Dan doe je eigenlijk hetzelfde.
Voorbeeld: 500 + 1.200 = 5 + 12 = 17, dus 1.700,
Moeilijker: 12.000 + 1.700 = 120 + 17 = 137 dus 13.700

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Reken uit en maak er een foto van.

14 + 39 =

Slide 25 - Open vraag

Reken uit en maak er een foto van.

376 + 35 =

Slide 26 - Open vraag

Reken uiten maak er een foto van.
4378 + 677 =

Slide 27 - Open vraag

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Reken uit en maak er een foto van.

200 + 600 =

Slide 30 - Open vraag

Reken uit en maak er een foto van.

1500 + 400 =

Slide 31 - Open vraag