De nakomelingen van Abraham, Izaak en ... komen in Egypte terecht. Er was een ... uitgebroken in Kanaän en ... was onderkoning in Egypte.
Na ... jaar kwam er een ... aan de macht die bang werd door het groeiende en sterke joodse volk. Hij besloot dat alle mannen als ... moesten werken en dat de ... gedood moesten worden.
... treedt op als leider van het volk en onderhandelt met de farao over hun vertrek. Na ... plagen kan het volk eindelijk uit Egypte vertrekken.