naamvallen: regels en rijtjes

naamvallen:
regels en rijtjes
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

naamvallen:
regels en rijtjes

Slide 1 - Tekstslide

we gaan herhalen:
- wanneer je welke naamval begruikt (regels)
- hoe de der-/ein-/niet-groep eruitzien (rijtjes)

Slide 2 - Tekstslide

welk zinsdeel staat in de 1e naamval?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
van-bepaling

Slide 3 - Quizvraag

welk zinsdeel staat in de 2e naamval?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
van-bepaling

Slide 4 - Quizvraag

welk zinsdeel staat in de 3e naamval?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
van-bepaling

Slide 5 - Quizvraag

welk zinsdeel staat in de 3e naamval?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
van-bepaling

Slide 6 - Quizvraag

welk zinsdeel staat in de 4e naamval?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
van-bepaling

Slide 7 - Quizvraag

welke naamval krijg je na de voorzetsels:
bis, durch, für, gegen, ohne, um, entlang
A
2e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval
D
3e/4e naamval

Slide 8 - Quizvraag

welke naamval krijg je na de voorzetsels:
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu
A
2e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval
D
3e/4e naamval

Slide 9 - Quizvraag

welke naamval krijg je na de voorzetsels:
an, auf, hinter, in, über, unter, vor, zwischen
A
2e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval
D
3e/4e naamval

Slide 10 - Quizvraag

welke naamval krijg je na de voorzetsels:
außerhalb, innerhalb, staat, trotz, während, wegen
A
2e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval
D
3e/4e naamval

Slide 11 - Quizvraag

welke naamval krijg je na de werkwoorden:
bitten, fragen, lehren, kosten, es gibt, es interessiert
A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval

Slide 12 - Quizvraag

welke naamval krijg je na de werkwoorden:
bedürfen, gedenken, sich rühmen
A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval

Slide 13 - Quizvraag

welke naamval krijg je na de werkwoorden:
begegnen, danken, dienen, drohen, folgen, glauben, gleichen, gratulieren, helfen, kondolieren, nützen, schaden, trauen, winken
A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval

Slide 14 - Quizvraag

in welke naamval staan deze persoonlijke voornaamwoorden:
ich, du, er, sie, es, wir, ihr, sie, Sie
A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval

Slide 15 - Quizvraag

in welke naamval staan deze persoonlijke voornaamwoorden:
ich, du, er, sie, es, wir, ihr, sie, Sie
A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval

Slide 16 - Quizvraag

in welke naamval staan deze persoonlijke voornaamwoorden:
mich, dich, ihn, sie, es, uns, euch, sie, Sie
A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval

Slide 17 - Quizvraag

in welke naamval staan deze persoonlijke voornaamwoorden:
mir, dir, ihm, ihr, ihm, uns, euch, ihnen, Ihnen
A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval

Slide 18 - Quizvraag

1e naamval
2e naamval
3e naamval
4e naamval
der große Mann
des großen Mannes
dem großen Mann
den großen Mann

Slide 19 - Sleepvraag