VERENKELEN EN VERDUBBELEN

Verenkelen en verdubbelen
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsLager onderwijs

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Verenkelen en verdubbelen

Slide 1 - Tekstslide

Hoe schrijf je ...

Slide 2 - Open vraag

Hoe schrijf je ...

Slide 3 - Open vraag

Hoe schrijf je ...

Slide 4 - Open vraag

Hoe schrijf je ...

Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Mijn mama wast de (raam).
A
ramen
B
raamen
C
rammen
D
raammen

Slide 11 - Quizvraag

De jongen gooide de e...er op de grond.
A
emer
B
emmmer
C
eemmer
D
emmer

Slide 12 - Quizvraag

Mama was boos en zei: 'Je gaat zonder eten naar je ka...er.'
A
kammer
B
kaamer
C
kamer
D
kaammer

Slide 13 - Quizvraag

In het circus te...en ze leeuwen.
A
temmen
B
temmmen
C
temen
D
tijmen

Slide 14 - Quizvraag

In de kleuterklas l...en de kinderen veel.
A
lijmen
B
lijmmen
C
lemen
D
leimen

Slide 15 - Quizvraag

Durf jij geen andere weg ne...en?
A
nemmen
B
nemen
C
neemen
D
neemmen

Slide 16 - Quizvraag

Zou je niet beter jouw haren ka...en?
A
kammmen
B
kammen
C
kaamen
D
kemman

Slide 17 - Quizvraag

De kinderen smullen van de koe...en.
A
koekken
B
kuken
C
kokken
D
koeken

Slide 18 - Quizvraag

Het kleine meisje liep alleen door de (straat).
A
straten
B
stratten
C
straaten
D
straatten

Slide 19 - Quizvraag

We moeten onze klas me...en.
A
meeten
B
meetten
C
meten
D
metten

Slide 20 - Quizvraag

De baby speelt graag met (blok).
A
bloken
B
blooken
C
blokken
D
blookken

Slide 21 - Quizvraag

Hij kreeg de ke...ing van zijn overleden oma.
A
keting
B
ketting
C
kitting
D
kettting

Slide 22 - Quizvraag

Ze lo...en snel naar de ba...er
A
lopen baker
B
looppen bakker
C
loopen bakker
D
lopen bakker

Slide 23 - Quizvraag

De ke...el stond in de o...en.
A
ketel oven
B
keetel ooven
C
keetel oven
D
ketel ooven

Slide 24 - Quizvraag

Oefenen op papier 

Slide 25 - Tekstslide