Voorbereiden pw h3

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Le programme

1. Bonjour
2. Adjectif possesif
3. Levend memory in de klas en thuis online oefenen met de woorden

bezittelijke voornaamwoorden
Nederlands

le frère

mon frère = mijn broer

ton frère = jouw broer

son frère = zijn/haar broer

la soeur

ma soeur= mijn zus

ta soeur= jouw zus

sa soeur= zijn/haar zus

les parents

mes parents= mijn ouders

tes parents= jouw ouders

ses parents= zijn/haar ouders

L'adjectif possessif: bezittelijk vnw

Voilà, (mijn) père.

1. mon
2. ma
3. mes

(Jouw) famille (v) est grande!

1. tes
2. ton
3. ta

(Haar) frère est malade.

1. sa
2. son
3. ses

ATTENTION!

* mijn vriendin -> ma amie -> mon amie (klinkerbotsing)

* jouw school -> ta école -> ton école (klinkerbotsing)

* zijn / haar verhaal -> sa histoire -> son histoire (stomme 'h')

(mijn) copine s'appelle Sarah.

(zijn) oncle est gentil.

(haar) oncle est gentil.

C'est (mijn) amie (v).

1. ma
2. mon
3. ta
4. ton

Het bezittelijk voornaamwoord

Mijn --> mon  ma  mes

jouw-->  ton  ta  tes

zijn/ haar-->  son  sa  ses

ons/onze--> notre  notre  nos

jullie/ uw-->  votre  votre  vos

hun -->  leur  leur  leurs

welke is juist? (onze vader)

1. nos père
2. mes père
3. le père
4. notre père

leur, leurs = ...............

1. hun
2. zijn - haar
3. onze
4. jullie - uw

Kies uit:
Ce sont leurs/leur enfants, non?

1. leurs
2. leur

votre, vos = ............

1. ons - onze
2. zijn - haar
3. mijn
4. jullie - uw

Kies de juiste bezittelijke voornaamwoorden
in de zinnen:
Je veux acheter (jullie) maison (ev).
Mais pas (jullie) livres (mv).

1. vos / votre
2. votre / vos
3. vos / vos
4. votre / votre

wat zijn de goede vertalingen van het bezittelijk voornaamwoord "ons" in het Frans

1. votre votre vos
2. ton ta tes
3. notre notre nos

In welke klas zit jij?

Wie is je leraar Wiskunde?

Is hij aardig?

Hou je van wiskunde?

Ik zit in de eerste klas

Nee, ik heb een hekel aan wiskunde

Non, je déteste les maths

Tu es en quelle classe?

Tu aimes les maths?

Qui est ton prof de maths?

Il est sympa?

Je suis en cinquième

Grammaire I

Révision - être/avoir/ werkwoorden op -er

le verbe être (présent)

je suis = ik ben

tu es = jij bent 

il/elle est = hij/ zij is

on est = men is, we zijn

nous sommes = wij zijn

vous êtes = jullie zijn/ u bent

ils/elles sont = zij zijn (m/v).

être is een

1. regelmatig werkwoord
2. onregelmatig werkwoord

être

=

 zijn

Sleep de juiste vorm van être naar het onderwerp

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

tu

je

es

sont

est

êtes

sommes

suis

ÊTRE: hij is

1. elle est
2. il es
3. il est
4. elle es

wij zijn

jullie zijn/u bent =