par 5 Ontevredenheid in Europa

par 5 Ontevredenheid in Europa
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

par 5 Ontevredenheid in Europa

Slide 1 - Tekstslide

de tijd van wereldoorlogen 1900-1950

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoel
Aan het einde van de les kunnen jullie herkennen en uitleggen waarom na de Eerste Wereldoorlog nieuwe politieke partijen met extreme ideeën populair werden in Europa.
(communisme en fascisme)

Slide 3 - Tekstslide

Problemen in Europa na WO I:
  • hoge schulden, oorlogsschade, weinig geld
  • oud-soldaten verwachtten beloond te worden 
  • vooral na de crisis: werkloosheid en armoede
  • regeringen konden deze problemen vaak niet oplossen -> burgers verliezen het vertrouwen in politieke partijen -> steun voor partijen met extreme ideeën

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video


Benito Mussolini


Leider, of 'Il Duce',  van Italië (1922-1943)
Oprichter van de Fasci di Combattimento (Zwarthemden, knokploegen)

Na de Eerste Wereldoorlog en de Vrede van Versailles was er veel onvrede, 
en dat kwam door de onderhandelingen van de 'slechte' Italiaanse regering.

Slide 6 - Tekstslide


Fascisme

Fascisme is een politieke stroming, 
en wordt ook wel extreem-rechts genoemd

De naam komt van het voorwerp dat je hier ziet: een fasces
Dit voorwerp, een bijl met takken, stond symbool voor
de macht van bestuurders in het Romeinse Rijk.

Slide 7 - Tekstslide

Fascisme in Europa
  • 'Oplossing voor de crisis'

  • Populair in de jaren ’20 en ’30 van de 20e eeuw

  • Antwoord op slecht beleid van de democratische regeringen

  • Niet alleen in Italië of Duitsland (NSDAP), ook in bv Engeland en Nederland (NSB)

Slide 8 - Tekstslide

Kenmerken van fascisme (1)
  • Fascisme is overal tegen: vooral dingen die vreemd zijn en andere culturen
  • Fascisme is anti-democratisch: het volk hoeft niet mee te praten
  • Er is één leider. Hij bepaalt wat goed is.
  • Geweld is geen probleem
  • Ondergeschikte rol voor vrouwen

Slide 9 - Tekstslide

Kenmerken van fascisme (2)

  • Fascisme is nationalistisch: de eigen staat boven alles

  • Fascisme gaat uit van ongelijkheid tussen mensen: de hoogontwikkelden moeten de laagontwikkelden leiden. (Het recht van de sterkste: Sociaal-Darwinisme)


Slide 10 - Tekstslide

Steun voor fascisten:
In Italië, Spanje en Duitsland grepen fascisten de macht. Zij werden gesteund door soldaten, winkeliers en ambtenaren. 
Redenen: teleurgesteld door oorlog, hadden last van slechte economie. 
Zij wilden geen communisme: dan zouden ze alles kwijtraken!

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Volgens communisten
zorgde het kapitalisme ervoor dat bedrijven veel macht hadden en arbeiders werden uitgebuit: lang werken voor weinig loon. Communisten vonden dat de regering te weinig deed om de arbeiders te beschermen. Er moest een revolutie komen: arbeiders moesten in opstand komen en de macht grijpen. 
  • gelijkheid, recht op onderwijs, werk, een inkomen en een woning
  • één partij, de communistische partij, regeert het land
  • Grond, grondstoffen en fabrieken zijn van de staat/ van iedereen. De staat bepaalt wat en hoeveel er wordt gemaakt en hoe hoog prijzen en lonen zijn. 

Slide 13 - Tekstslide

Communisme
  • Gelijkheid. Er zijn geen klassen meer.
  • Geen bezit. De staat verdeelt het bezit.
  • Iedereen verdient hetzelfde. Winst maken kan niet.

Slide 14 - Tekstslide

Wat is communisme? (1)
  • Arbeiders aan de macht

  • Alle rijkdommen (ook de fabrieken en de machines) naar de arbeiders

  • Omdat 'rijken' en fabrikanten dit niet zomaar zullen laten gebeuren zal er een revolutie van arbeiders komen, mét geweld.

Slide 15 - Tekstslide

Wat is communisme? (2)
  • Einde aan de klassenmaatschappij (indeling van de maatschappij naar economische positie)
  • Mensen hebben evenveel bezit.

  • Tegen kapitalisme (ergens geld in stoppen met als doel meer geld te verdienen: winst maken). 


Slide 16 - Tekstslide

Kan dit in de praktijk? 

Russische Revolutie
1917



Slide 17 - Tekstslide

Oorzaken
  • Volk heeft het slecht: gebrek aan alles: honger, armoede
  • Verlies Russisch-Japanse oorlog (1904-1905)
  • Bloedig neerslaan van opstand (1905): Bloedige zondag
  • Grote verliezen in de Eerste Wereldoorlog
  • Koninklijke familie niet populair

Slide 18 - Tekstslide

Februari 1917
  • Voedselrellen en stakingen

  • Demonstraties tegen de Tsaar

  • Voorlopige (democratische) regering

  • Tsaar treedt af en wordt gearresteerd

Slide 19 - Tekstslide

Oktober 1917
  • Onrust in Rusland blijft

  • Duitsland(!) helpt Lenin, Rusland binnen te smokkelen (april 1917)

  • Communisten o.l.v. Lenin grijpen de macht en de voorlopige regering wordt afgezet

  • De Tsaar en zijn familie worden vermoord (juli 1918)

Slide 20 - Tekstslide










Vrede met Duitsland



alle grond aan de boeren
alle macht aan de sovjets
alle fabrieken aan de arbeiders

Slide 21 - Tekstslide

Lenin: 1917 - 1924
Stalin: 1928 - 1953

Slide 22 - Tekstslide

Wat is GEEN kenmerk van fascisme?
A
Nationalisme
B
Een sterke leider
C
Gebruik van geweld
D
Racisme

Slide 23 - Quizvraag

Door het fascisme krijgen mensen meer te zeggen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quizvraag

Waar hoort het volgende kenmerk bij:
geweld is normaal
A
Communisme
B
Fascisme

Slide 25 - Quizvraag

Welke ideologie (gedachtegoed) had de Sovjet Unie?
A
Communisme
B
Kapitalisme
C
Nationalisme
D
Fascisme

Slide 26 - Quizvraag

Waar hoort het volgende kenmerk bij:
iedereen is gelijk
A
Communisme
B
Fascisme

Slide 27 - Quizvraag

Wie legde de basis voor het fascisme?
A
Mussert
B
Franco
C
Hitler
D
Mussolini

Slide 28 - Quizvraag

Fascisme was alleen populair in Duitsland en Italie.
A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quizvraag

Wie heeft de macht in Rusland in 1919?
A
Tsaar Nicolaas
B
Lenin
C
Stalin
D
Wilhelm II

Slide 30 - Quizvraag

Welke ideologie (gedachtegoed) had de Sovjet Unie?
A
Communisme
B
Kapitalisme
C
Nationalisme
D
Fascisme

Slide 31 - Quizvraag

Wie is deze man?
A
Tsaar Nicolaas II
B
Lenin
C
Stalin
D
Wilhelm II

Slide 32 - Quizvraag

In welk jaar komt Lenin aan de macht?

Slide 33 - Open vraag

Belangrijke begrippen en personen
  • communisme
  • socialisme
  • Russische Revolutie (1917)
  • Rusland/ Sovjet-Unie
  • fascisme
  • Mussolini
  • Marx

Slide 34 - Tekstslide

Leerdoel
Aan het einde van de les kunnen jullie herkennen en uitleggen waarom na de Eerste Wereldoorlog nieuwe politieke partijen met extreme ideeën populair werden in Europa.
(communisme en fascisme)

Slide 35 - Tekstslide