di 9-2-21 Werkwoordspelling

• Taal
• Basisschool
• Groep 7

(vieren) Op welke dag _____ jij vorig jaar je verjaardag?

(vinden) Wat _____ je hiervan?

(merken) Toen _____ Tobias dat hij een lekke band had.

(vinden) _____ je moeder het een goed plan?

(landen) Het vliegtuig _____ tien minuten geleden.

(wensen) Zojuist _____ Nabil mij nog veel succes.

(praten) Lotte en Kim _____ daarnet ook al door de les.

(antwoorden) Op zulke vragen _____ ik liever niet.

(beloven) Hij _____ toen dat hij het zou doen.

(verrassen) Eergisteren _____ hij mij met dit cadeau.

(raden) De vorige keer _____ Anna het meteen.

(lachen) We _____ gisteravond allemaal om zijn grappen.

(verbeteren) Hij _____ de fouten met een rode pen.

(nodigen) Vorig jaar _____ jullie iedereen uit.

(kosten) Weet je wat een brood in die tijd _____ ?

(rijden) _____ je met mij mee naar school?

(stoppen) Vorig jaar _____ we in de vakantie vaak bij een wegrestaurant.

(proberen) Jip _____ altijd op tijd te komen.

(worden) _____ het stadhuis verbouwd?

(zetten) Gisteren _____ Rob en Bart hun fiets daar neer.

(horen) Daarnet _____ hij de stem van zijn vriend achter zich.

(verhuizen) Wanneer _____ Esra naar Alkmaar?

(bellen) Waarom _____ hij jou gisteravond op?

(stappen) Gisteren _____ Gijs en Eva in het centrum uit.

(monden) De rivier _____ in zee uit.

(wassen) Mijn moeder _____ de dure kopjes eergisteren af.

(leven) Vroeger _____ de mensen in kleine huizen.