Grammar deel 2
1 / 10
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Schrijf je in het Engels de dagen en maanden met een hoofdletter?
A
Ja, beide schrijf je met een hoofdletter.
B
Nee, beide schrijf je niet met een hoofdletter.
C
Dagen wel met hoofdletter en maanden niet.
D
Dagen niet met hoofdletter en maanden wel.
Slide 3 - Quizvraag
Text
Text
Match the days and months in Dutch to the ones in English
Dinsdag
Zaterdag
Woensdag
Maandag
Vrijdag
Friday
Saturday
Monday
Tuesday
Wednesday
Slide 4 - Sleepvraag
Text
Text
Oktober
Juni
September
Januari
Maart
Augustus
September
October
January
June
August
March
Slide 5 - Sleepvraag
Text
Text
Het is maandag 14 september.
Het is zondag 12 maart.
Het is 2 juni.
It is the Second of June.
It is Monday the fourteenth of September.
It is Sunday the twelfth of March.
Slide 6 - Sleepvraag
Klokkijken
Kwart over 10 =
Kwart over 10 =
A
a quarter to ten
B
a quarter over ten
C
a quarter past ten
D
a quarter before ten
Slide 7 - Quizvraag
Klokkijken!
Hoe zeg je in het Engels dat het half 2 is?
Hoe zeg je in het Engels dat het half 2 is?
A
It is half to two.
B
It is half past two.
C
It is half past one.
D
It is one thirty o'clock.
Slide 8 - Quizvraag
Klokkijken!
Hoe zeg je in het Engels dat het vijf uur is?
Hoe zeg je in het Engels dat het vijf uur is?
A
It is five hours.
B
It is fifth the clock.
C
It is five the clock.
D
It is five o'clock.
