5H Economie par. 19.1

Huiswerkopgave 4b
Belastingvoordeel = ...
A
0,46 x 12.000
B
0,46 x 18.000
C
0,495 x 12.000
D
0,495 x 18.000
1 / 14
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Huiswerkopgave 4b
Belastingvoordeel = ...
A
0,46 x 12.000
B
0,46 x 18.000
C
0,495 x 12.000
D
0,495 x 18.000

Slide 1 - Quizvraag

Huiswerkopgave 5b
Te betalen belasting = ...
A
0,42 x 40.000 - heffingskortingen
B
0,329 x 15.883 + 0,384 x 12.967 + 0,42 x 11.250 - heffingskortingen

Slide 2 - Quizvraag

Huiswerkopgaven
4a> hogere inkomensgroepen hebben vaker een koophuis
hogere inkomensgroepen hebben vaker een hoge hypotheek
4c> de betaalde hypotheekrente stijgt. Hierdoor krijgen mensen een groter belastingvoordeel en komt er bij de overheid minder belasting binnen
4d> Voor lagere inkomens is dit vaste bedrag relatief groter dan voor hogere inkomens, dus nivellerend

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerkopgaven
5a> Hoe hoger het inkomen, hoe hoger het percentage belasting
5c> Voor personen met kinderen en een inkomen lager dan 27.438. Deze korting is veel meer dan 3,6% gestegen
5d> %premies volksverzekering gestegen naar 31,20%
5e> de arbeidskorting wordt hoger naarmate je ouder wordt, dus een grotere prikkel om te blijven werken

Slide 4 - Tekstslide

SO's ( 1x ): 8,0; 7,0; 8,5, Proefwerk ( 3x ): 6,5; 6,0
Tentamen ( 6x ) : 4,0
Wat is het rapportcijfer? 1 decimaal

Slide 5 - Open vraag

1 x 8,0 + 1 x 7,0 + 1 x 8,5 + 3 x 6,5 + 3 x 6,0 + 6 x 4,0
----------------------------------------------------------
15

Slide 6 - Tekstslide

Tentamens:
15%: 7,0; 20%: 6,0; 25%: 4,5; 40%: 8,0
SE cijfer? 1 decimaal

Slide 7 - Open vraag

15 x 7,0 + 20 x 6,0 + 25 x 4,5 + 40 x 8,0
----------------------------------------------
100

Of
0,15 x 7,0 + 0,20 x 6,0 + 0,25 x 4,5 + 0,40 x 8,0

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht CPI

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht CPI
( 21x3 + 34x1,5 + 13x2 + 9,5x5,5 + 22,5x6 ) / 100 = 3,27
CPI = 103,27

( 21x2,6 + 34x0 + 13x1,9 + 9,5x5,3 + 22,5x6,2 ) / 100 = 102,69
CPI = 102,69

0,21x112,3+0,34x115+0,13x107,8+ 0,095x123+ 0,225x110,5= 113,24

Slide 10 - Tekstslide

De prijs van kleding daalt met 5%, de prijs van huisvesting stijgt met 5%. Alle overige prijzen blijven gelijk. Wat gebeurt er met het CPI?
( zie blz. 215 )
A
Het CPI daalt
B
Het CPI blijft gelijk
C
Het CPI stijgt

Slide 11 - Quizvraag

Effect op het CPI als de prijs van kleding daalt met 5% en de prijs van huisvesting stijgt met 5%

0,0495 x -5 + 0,24382 x 5 = + 0,97%

Slide 12 - Tekstslide

''Vakbonden maken werk van stijgende energieprijzen bij CAO onderhandelingen''
Wat wordt bedoeld met deze krantenkop?

Slide 13 - Open vraag

Hw.
Huiswerkopgave 7

Slide 14 - Tekstslide