09 - Meningen en argumenten

Meningen en argumenten
Leesvaardigheid §17
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Meningen en argumenten
Leesvaardigheid §17

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van de les: 
- wat meningen, argumenten, feitelijke uitspraken en niet-feitelijke uitspraken zijn. 

Slide 2 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer?
Vorige les hebben we het gehad over tekstdoelen. 

Slide 3 - Tekstslide

Argumentatie
Als je bepaalde dingen belangrijk vindt, kan het zijn dat je anderen hiervan wilt overtuigen. Je maakt dan gebruik van een argumentatie

Een argumentatie bestaat uit je mening en de argumenten die je gebruikt om de ander van je mening proberen te overtuigen. 

Slide 4 - Tekstslide

Mening, standpunt
Met je mening geef je weer hoe je tegen een bepaalde zaak aankijkt, oftewel welk standpunt je in dit geval inneemt. 

Er zijn drie soorten standpunten: een positief standpunt, een negatief standpunt en een standpunt van twijfel. 

Vaak herken je een mening doordat de schrijver hem aankondigt. 

Slide 5 - Tekstslide

Conclusie
Soms gebruikt de schrijver geen signaalwoorden om aan te kondigen dat er een mening volgt. In zo'n geval zul je als lezer de mening uit de tekst moeten afleiden. 

Als de schrijver zijn mening aan het eind van zijn betoog zijn mening geeft, is er sprake van een conclusie. 

Slide 6 - Tekstslide

Argumenten
Argumenten zijn uitspraken waarmee een schrijver zijn mening verdedigt. Vaak worden argumenten voorafgegaan door signaalwoorden van een redengevend tekstverband. 

Argumenten zijn het sterkst als het feitelijke uitspraken zijn; dit houdt in dat de lezer kan controleren of ze waar zijn of niet. 

Slide 7 - Tekstslide

Feitelijk of niet-feitelijk
Argumenten kunnen feitelijk of niet-feitelijk zijn: 

- van feitelijke argumenten kun je de juistheid controleren; 
- niet-feitelijke argumenten berusten op een gevoel. 

Feitelijke argumenten zijn altijd beter te gebruiken dan niet-feitelijke argumenten, omdat de lezer er niets tegenin kan brengen.

Slide 8 - Tekstslide

Controle van argumenten
Als kritisch lezer moet je niet alles wat geschreven staat klakkeloos voor waar aannemen. 

Wees daarom altijd kritisch als een schrijver bepaalde informatie als feiten presenteert. Ga na of je met je eigen kennis kunt aangeven of iets waar is of niet; kun je dit niet, maak dan gebruik van een naslagwerk. 

Slide 9 - Tekstslide

Standpunt of argument?
Hoe weten we wat het standpunt is en wat het argument?

Als we 'want' tussen de twee delen kunnen zetten, staat het standpunt vooraan en het argument achteraan. 

Als we 'dus' tussen de twee delen kunnen zetten, staat het argument vooraan en het standpunt achteraan. 

Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag!
Werk nu aan opdracht 1 tot en met 4 op pagina 71 van je boek. 

Neem volgende les een artikel uit een krant of van internet mee waarmee een schrijver je met argumenten probeert te overtuigen. 

Slide 11 - Tekstslide