In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Meningen en argumenten
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van de les wat meningen, argumenten, feitelijke uitspraken en niet-feitelijke uitspraken zijn.
Slide 2 - Tekstslide
Argumentatie
Als je bepaalde dingen belangrijk vindt, kan het zijn dat je anderen hiervan wilt overtuigen. Je maakt dan gebruik van een argumentatie.
Een argumentatie bestaat uit je mening en de argumenten die je gebruikt om de ander van je mening proberen te overtuigen.
Slide 3 - Tekstslide
Mening, standpunt
Met je mening geef je weer hoe je tegen een bepaalde zaak aankijkt, oftewel welk standpunt je in dit geval inneemt.
Er zijn drie soorten standpunten: een positief standpunt, een negatief standpunt en een standpunt van twijfel.
Vaak herken je een mening doordat de schrijver hem aankondigt.
Slide 4 - Tekstslide
Argumenten
Argumenten zijn uitspraken waarmee een schrijver zijn mening verdedigt. Vaak worden argumenten voorafgegaan door signaalwoorden van een redengevend tekstverband (daarom, want, omdat).
Argumenten zijn het sterkst als het feitelijke uitspraken zijn; dit houdt in dat de lezer kan controleren of ze waar zijn of niet.
Slide 5 - Tekstslide
Feitelijk of niet-feitelijk
Argumenten kunnen feitelijk of niet-feitelijk zijn:
- van feitelijke argumenten kun je de juistheid controleren;
- niet-feitelijke argumenten berusten op een gevoel.
Feitelijke argumenten zijn altijd beter te gebruiken dan niet-feitelijke argumenten, omdat de lezer er niets tegenin kan brengen.
Slide 6 - Tekstslide
Wat zijn argumenten?
Argumenten zijn ...
A
Belangrijke woorden in een tekst die een verband aangeven
B
De mening van de schrijver
C
Redenen waarom je iets wel of niet doet/vindt
D
Voorbeelden die gegeven worden in de tekst
Slide 7 - Quizvraag
Argumenten herken je ook aan signaalwoorden. Wat is geen signaalwoord voor een argument?
A
immers
B
namelijk
C
omdat
D
dus
Slide 8 - Quizvraag
Een mening ondersteun je met een argument. Wat is een synoniem voor 'argument'?
A
feit
B
reden
C
gevolg
D
mening
Slide 9 - Quizvraag
1. Een feitelijk argument is een controleerbaar argument.
A
waar
B
niet waar
Slide 10 - Quizvraag
Een feitelijk argument is overtuigender dan een niet-feitelijk argument.
A
juist
B
onjuist
Slide 11 - Quizvraag
Een argument...
A
ondersteunt het onderwerp van de tekst
B
ondersteunt de mening die je verdedigt
C
staat in de inleiding van de tekst
D
vind je pas in het slot van een tekst
Slide 12 - Quizvraag
Ik doe liever geen eindexamen, want als ik slaag moet ik naar een andere school.
Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger.
Slide 13 - Tekstslide
Controle van argumenten
Als kritisch lezer moet je niet alles wat geschreven staat klakkeloos voor waar aannemen.
Wees daarom altijd kritisch als een schrijver bepaalde informatie als feiten presenteert. Ga na of je met je eigen kennis kunt aangeven of iets waar is of niet; kun je dit niet, maak dan gebruik van een naslagwerk.
Slide 14 - Tekstslide
Standpunt of argument?
Hoe weten we wat het standpunt is en wat het argument?
Als we 'want' tussen de twee delen kunnen zetten, staat het standpunt vooraan en het argument achteraan.
Als we 'dus' tussen de twee delen kunnen zetten, staat het argument vooraan en het standpunt achteraan.
Slide 15 - Tekstslide
Ik wil graag over naar havo 4.
Ik wil op werkweek.
Slide 16 - Tekstslide
Conclusie
Soms gebruikt de schrijver geen signaalwoorden om aan te kondigen dat er een mening volgt. In zo'n geval zal je als lezer de mening uit de tekst moeten afleiden.
Als de schrijver zijn mening aan het eind van zijn betoog geeft, is er sprake van een conclusie.
Slide 17 - Tekstslide
Conclusie
Soms gebruikt de schrijver geen signaalwoorden om aan te kondigen dat er een mening volgt. In zo'n geval zal je als lezer de mening uit de tekst moeten afleiden.
Als de schrijver zijn mening aan het eind van zijn betoog geeft, is er sprake van een conclusie.
Slide 18 - Tekstslide
Wat vind je van deze argumenten?
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Aan de slag!
Werk nu aan opdracht 1 tot en met 4 op pagina 71 van je boek.
Slide 21 - Tekstslide
Positief, negatief of standpunt van twijfel?
- We kunnen beter een particulier beveiligingsbureau inhuren.
- Ik weet nog niet of ik voor of tegen de verkorting van de zomervakantie ben.
- Ik denk niet dat ik meega naar de nieuwe Bondfilm.
- Er komt geen poes.
- Ik kan nu echt nog niet zeggen wat ik van The Killing vind.
- De vergadering van vanmiddag zal niet op tijd afgelopen zijn.