zinsontleden

Thema 8 week 2
zinsontleding
beeldspraak

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Thema 8 week 2
zinsontleding
beeldspraak

Slide 1 - Tekstslide


Wat is hier het onderwerp?
A
speelt
B
Egzon
C
voetbal
D
.

Slide 2 - Quizvraag


Wat is het onderwerp?
A
Op 5 maart
B
5 maart
C
verjaart
D
Sébastien

Slide 3 - Quizvraag


Wat is het onderwerp?
A
De hond
B
De hond van Louise
C
Marie
D
Louise

Slide 4 - Quizvraag

Als onderwerp voor hun werkstuk kozen ze pooldieren.
Onderwerp=
A
Als onderwerp
B
Pooldieren
C
Kozen
D
Ze

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Mevrouw Van Til legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw Van Til
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 6 - Quizvraag

Ik zou mijn pen nooit aan iemand uitlenen.
Wat is het lijdend voorwerp
A
Ik
B
zou
C
mijn pen
D
uitlenen

Slide 7 - Quizvraag

Opgewonden vertelde hij mij zijn belevenissen.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
Hij
B
vertelde
C
mij
D
zijn belevenis

Slide 8 - Quizvraag

Vader gaf zijn zoon daarvoor een complimentje.
Wat is lijdend voorwerp?
A
Vader
B
een complimentje
C
zijn zoon
D
daarvoor

Slide 9 - Quizvraag

Ons huis heeft een puntdak.
Wat is het onderwerp?

Slide 10 - Open vraag

Zij toonde haar vriendinnetje haar cadeaus.
Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 11 - Open vraag

De juf gaf Jim strafwerk.
Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 12 - Open vraag

De boswachter gaf Sebastiaan een prachtige vliegenzwam.
Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 13 - Open vraag

De vader gaf zijn jongste kind een standje.
Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 14 - Open vraag

Beeldspraak
deze vormen ken je al: 
- vergelijking (met of zonder het woord: als).
- iets zeggen over een ding alsof het leeft. 

Slide 15 - Tekstslide

Welk stukje van de zin is beeldspraak?
Dani is zo sterk als een beer.
A
Dani
B
sterk
C
als een beer
D
zo

Slide 16 - Quizvraag

Welk stukje is beeldspraak?
Lode rent zo snel als een haas naar de overkant.
A
Lode
B
zo snel
C
als een haas
D
naar de overkant

Slide 17 - Quizvraag

Welk stukje is beeldspraak?
Esmée ergert zich groen en geel.
A
Esmée
B
ergert zich
C
groen en geel
D
zit geen beeldspraak in

Slide 18 - Quizvraag


In welke zin staat beeldspraak?
A
In de mand zitten lekkernijen.
B
De zak is zo lek als een mandje.
C
Mijn vader draagt een zware zak.

Slide 19 - Quizvraag

Vandaag leer je: 
een woord dat een deel aangeeft, gebruiken als een geheel. 
In de klas zaten allemaal knappe koppen
(koppen=deel van het lichaam, maar alle kinderen worden bedoeld)

een geheel gebruiken als een deel ervan.
Nederland verloor van Spanje. 
(Nederland en Spanje zijn landen, maar de efltallen worden bedoeld)

 

Slide 20 - Tekstslide

Het hele strand kijkt!
A
geheel voor een deel
B
deel voor het geheel

Slide 21 - Quizvraag

Volgens mijn winkel wordt dit badpak de trend!
A
geheel voor een deel
B
deel voor het geheel

Slide 22 - Quizvraag

Oh, die rode zwembroek komt hierheen!
A
geheel voor een deel
B
deel voor het geheel

Slide 23 - Quizvraag

Nou, die spierbundel daarnaast bevalt me wel!
A
geheel voor een deel
B
deel voor het geheel

Slide 24 - Quizvraag

Maak nu de taalwerkbladeren!

Slide 25 - Tekstslide