Spijsverteringsstelsel

Spijsverteringsstelsel
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Spijsverteringsstelsel

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen
Aan het eind van de les kun je:
  • Benoemen uit welke organen het spijsverteringsstelsel bestaat en via welke volgorde het voedsel deze organen passeert.
  • Uitleggen welke functies het spijsverteringsstelsel heeft.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spijsverteringsstelsel
Spijsvertering: Het proces waarbij voedsel wordt afgebroken tot voedingsstoffen die klein genoeg zijn om door de darmen in het lichaam te worden opgenomen.

  • Vertering van voedingsstoffen
  • Opname van voedingsstoffen
  • Uitscheiding van voedingsstoffen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Video

Deze slide heeft geen instructies

De mondholte
Mond: Start van spijsvertering
  • Kaken zorgen voor vermalen van voedsel
  • Speekselklieren: maken speeksel voor chemische afbraak van voedsel
  • Tong duwt voedsel tussen de tanden

Voedsel gaat via de mond naar de keel
en komt in de slokdarm.

Slide 5 - Tekstslide

Speekselklieren produceren 1 tot 1.5 liter speeksel per dag

Slide 6 - Video

Deze slide heeft geen instructies

De maag
De maag:  Hol orgaan, net onder het diafragma 

De maag bestaat uit verschillende lagen met verschillende functies
  • Spierlaag: Kneed voedsel, zorgt voor peristaltiek
  • Slijmvlieslaag: Produceert slijm, zoutzuur en pepsinogeen 

Let op: De maag neemt geen voedingsstoffen op!
  • Wel alcohol en sommige medicijnen

Slide 7 - Tekstslide

De binnenste laag van de maag heeft heel veel plooien. Hierdoor kan de maag uitrekken op het moment dat er voedsel binnenkomt
Dunne Darm: 

- Kan tot wel 5 tot 6 meter lang zijn

-  Bestaat uit darmvlokken aan de binnenzijde (geplooid slijmvlies)

- In elke darmvlok zit een bloedvat (haarvat) deze nemen de voedingsstoffen op.  

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De dikke darm
De dikke darm (colon): Laatste deel van de spijsvertering
  • Ongeveer 1.5 meter lang
  • Bevat onverteerde resten uit dunne darm
  • Bevat veel (goede) bacteriën
  • Bacteriën produceren o.a. vitamine K!
  • Dikke darm neemt ook vocht op uit voedselbrij

Ontlasting: Slijm, water, onverteerde voedingsresten en 
darmbacteriën

Slide 9 - Tekstslide

Krijgt binnen wat de dunne darm niet kan verwerken, zoals voedingsvezels. Deze voedingsvezels worden afgebroken door de bacteriën in de dikke darm. 

De dikke darm neemt de door bacteriën geproduceerde vitamine K op. Vitamine K is nodig voor de bloedstolling.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vertering
In voedingsmiddelen zitten voedingsstoffen.

Vetten, eiwitten en (veel) koolhydraten kunnen niet zomaar opgenomen worden in het bloed. Deze voedingsstoffen moeten verteerd worden.

Vitamines, mineralen en water kunnen wel direct worden opgenomen in het bloed. 
Vertering van deze stoffen is niet nodig.


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vertering van stoffen die niet zomaar kunnen worden opgenomen.
Voor opname zijn verschillende verteringsappen nodig:
  • speekselklieren
  • maagsapklieren
  • lever en alvleesklier
  • darmsapklieren (in de dunne darm)

Deze sappen bevatten enzymen. 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Enzymen

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Enzymen
Een enzym is een eiwit dat een specifieke reactie versnelt. Met behulp van enzymen worden voedingsstoffen omgezet in spijsverteringsproducten.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Enzymen

Reactie mogelijk maken of versnellen
Enzym verandert niet van samenstelling
Elk enzym is specifiek
Kan worden hergebruikt

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zetmeel is een koolhydraat. 
Koolhydraten worden verteerd
Zetmeel: 00000000  
Speeksel 'knipt' in je mond het zetmeel:  00   00   00   00
Verteringssap van de alvleesklier erbij:  0    0    0    0     0    0    0    0
Nu is het zetmeel verteerd: 0 = glucose    
Glucose kan vanuit de dunne darm worden opgenomen in het bloed. Het is de brandstof voor die alle cellen in het lichaam nodig hebben voor de verbranding. 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Alvleesklier en de galblaas
  • De alvleesklier maakt een verteringssap van enzymen (Amylase, lipase, protease)
  • Dit sap is nodig om eiwitten, vetten en zetmeel te verteren & zuur van de maag te neutraliseren.
  • De alvleesklier maakt ook de hormonen insuline & glucagon aan.
  • Gal wordt opgeslagen in de galblaas en wordt gebruikt om vetten kleiner te maken.
  • Deze verteringssappen komen bij de voedselbrij in de twaalfvingerige darm.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De lever
ligging van de lever: De lever ligt rechts bovenin de buikholte, direct onder het middenrif, waarmee het losjes verbonden is. Het is het grootste afzonderlijke orgaan in het lichaam met vele functies.

bouw van de lever:  Je lever bestaat uit zogenaamde cel formaties die ook wel ‘kwabjes’ worden genoemd. Ieder kwabje wordt omringd door aftakkingen van bloedvaten en de galbuis. In iedere kwab bevinden zich gespecialiseerde cellen die de verschillende functies van de lever uitoefenen. 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Functies van de lever
suikerstofwisseling
vetstofwisseling
eiwitstofwisseling
ontgiftiging
ga aanmaak en luitscheiding
afweer
warmteproductie
opslag

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

suikerstofwisseling
  • Voedsel (koolhydraten) wordt in de maag en darmen afgebroken
  • En omgezet in suikers ofwel glucose
  • Glucose wordt opgenomen in het bloed en vandaar gaat het naar de cellen voor energie.
  • De hoeveelheid glucose in het bloed wordt door 2 hormonen gereguleerd; Insuline/Glucagon
  • Voor de opname in de cellen is insuline belangrijk
  • Insuline zorgt er voor het peil niet te hoog wordt en Glucagon zorgt er voor dat het peil niet te laag wordt
  • De lever is de opslag voor glucose
  • De 2 hormonen worden aangemaakt de alvleesklier/pancreas.
 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voedingsstoffen
Koolhydraten
Vetten
Eiwitten
Mineralen
Vitaminen
Water


Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Koolhydraten

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

EIWIT
is nodig voor de opbouw en instandhouding van de spieren en bloed en voor herstel bij wonden. Bij ziekteis is eiwit de belangrijkste voedingsstof voor herstel.

Eiwit komt vooral voor in:
• vlees, vis en kip 
• ei 
• kaas, melk en melkproducten 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Functies van Eiwitten
  • Bouwstof
  • Chemische omzetting = enzymen
  • Transport stoffen = hemoglobine
  • Regulator vochtbalans & zuur/base balans
  • Spierwerking
  • Bescherming
  • Energiebron

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lipiden = vetten
Bouwstof
Brandstof
opname en vervoer van vitamines
Te veel vet > opgeslagen als energiereserve
Dient als isolatiemateriaal en stootkussens

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

overzicht vitamines
Vitamine
Functie

A
Zien, vooral in het duister
C
Vorming van bindweefsel, rol bij bepaalde hormonen, metabolisme, opname ijzer
D
Botopbouw, opname van calcium
E
Beschermende rol bij celstofwisseling
K
Goede bloedstolling, aanmaak van botten
Vitamine 
Functie
B1
Energievoorziening van het lichaam, werking hartspier en zenuwstelsel
B2
Energievoorziening, tekort kan huidafwijking veroorzaken
B3
Energievoorziening, aanmaak van vetzuren
B5
Energievoorziening, opbouw en afbraak van eiwitten en vetten
B6
Stofwisseling, afbraak en opbouw aminozuren. Van belang bij groei, bloedaanmaak, immuunsysteem en zenuwstelsel
Er zijn nog een paar Vitamine B's. Maar die laat ik voor jullie zitten😊

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


  •  A, D, E en K zijn in vet oplosbaar, dus deze producten zitten vooral in voedingsmiddelen waar veel vet in zit                      
  •  B & C zijn in water oplosbaar                                                               

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Functies van Water
onderhoud cellen
transport; voedingstoffen, zuurstof, afvalstoffen
regulering temperatuur
vochtig houden slijmvliezen
smeren gewrichten
verteringssysteem beinvloeden
huid stuctuur
dempen van schokken

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spijsvertering
Dit proces begint al in de mond!
  • Kauwen + speeksel

Dan via slokdarm naar maag:
  • Kneden + maagsap (zoutzuur)

Daarna naar dunne darm:
  • Peristaltiek + sap van alvleesklier en gal (uit lever)
Tekst

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spijsvertering
In dunne darm:
  • Ook opname voedingsstoffen

Dan naar dikke darm:
  • Resorptie van water
  • Indikken van ontlasting

Uiteindelijk naar anus
  • Ontlasting verlaat het lichaam

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vragen
tot nu toe?

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de goede volgorde van je spijsvertering?
A
slokdarm, maag, dikke darm, dunne darm
B
mondholte, slokdarm, dunne darm, maag
C
mondholte, slokdarm, maag, dunne darm
D
dikke darm, dunne darm, mondholte, maag

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe lang blijft je voedsel ongeveer
in je maag?
A
4 minuten
B
4 kwartier
C
4 uur
D
4 dagen

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de functie van alvleeskliersap?
A
Verteren van alleen eiwitten
B
Bacteriën en ziekteverwekkers doden
C
Verteren van alleen vetten
D
Verteren van eiwitten, koolhydraten en vetten

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is een functie van de lever?
A
Hier wordt gal opgeslagen
B
Hier wordt gal gemaakt
C
Produceert leversap
D
Het leverzuur doodt bacteriën

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat doen enzymen?
A
Enzymen verbranden voedingsstoffen
B
Enzymen maken voedingsstoffen kleiner
C
Enzymen bevatten verteringssappen
D
Enzymen nemen voedingstoffen op in het bloed

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de functie van enzymen in speeksel en maagsap?
A
Enzymen ruimen afvalresten op
B
Enzymen nemen voedingsstoffen op
C
Enzymen knippen voedingsmiddel in kleine stukjes
D
Enzymen zorgen voor goede doorstroming

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1. Gal wordt gemaakt in de galblaas
2. Gal emulgeert vet, het maakt dat vet uit kleinere
bolletjes gaat bestaan
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar 2 nietwaar
D
1 nietwaar 2 waar

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is pepsine?
A
Een enzym dat eiwitten afbreekt
B
Een maagsap dat eten waterig maakt
C
Stofje dat ook in Pepsi zit
D
Een verteringssap

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is de functie van maagzuur?
A
Het speelt een rol bij de vertering
B
Bacteriën en ziekteverwekkers doden
C
Smaakmaker
D
Een zuurder 'smaakje' toevoegen aan voedsel

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Alle voedingsstoffen moeten worden verteerd voordat ze worden opgenomen
A
waar
B
niet waar

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies