VM2b paragraaf 2.2

2 Jij en je geld
2.2 Waarom zou je sparen?
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

2 Jij en je geld
2.2 Waarom zou je sparen?

Slide 1 - Tekstslide

De planning van vandaag
Wie is er allemaal?  - 5 minuten

Opdrachten paragraaf 2.1 bespreken - 5 minuten
Herhaling paragraaf 2.1 - 5 minuten
Uitleg paragraaf 2.2 - 10 minuten
Opdrachten maken - 20 minuten
Vrije tijd - 5 minuten

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht 3
Lees de drie voorbeelden hieronder. Is het directe ruil of indirecte ruil?
Leg telkens je antwoord uit.

a Je koopt een nieuw telefoonhoesje. Je betaalt hem meteen.



Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 3
Lees de drie voorbeelden hieronder. Is het directe ruil of indirecte ruil?
Leg telkens je antwoord uit.

a Je koopt een nieuw telefoonhoesje. Je betaalt hem meteen.
Indirecte ruil, want je gebruikt geld bij het ruilen: je ruilt geld tegen een nieuw telefoonhoesje.


Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 3
Lees de drie voorbeelden hieronder. Is het directe ruil of indirecte ruil?
Leg telkens je antwoord uit.

b Hans koopt op Marktplaats een auto. Hij betaalt hem via de bank.


Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 3
Lees de drie voorbeelden hieronder. Is het directe ruil of indirecte ruil?
Leg telkens je antwoord uit.

b Hans koopt op Marktplaats een auto. Hij betaalt hem via de bank.
Indirecte ruil, want Hans gebruikt geld bij het ruilen: hij ruilt geld tegen een auto.

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 3
Lees de drie voorbeelden hieronder. Is het directe ruil of indirecte ruil?
Leg telkens je antwoord uit.

c Mehmet krijgt van een vriend een game en geeft hem er een zak snoep voor terug.

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 3
Lees de drie voorbeelden hieronder. Is het directe ruil of indirecte ruil?
Leg telkens je antwoord uit.

c Mehmet krijgt van een vriend een game en geeft hem er een zak snoep voor terug.
Directe ruil, want Mehmet gebruikt geen geld bij het ruilen: hij ruilt een game tegen een zak
snoep.

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 5
Je hebt € 10 op je bankrekening staan. Je krijgt € 35 van je oma. Zij maakt dat over naar je bankrekening. Je betaalt met je pinpas € 10 voor een cadeautje.

Wat is nu het saldo van je bankrekening?

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 5
Je hebt € 10 op je bankrekening staan. Je krijgt € 35 van je oma. Zij maakt dat over naar je bankrekening. Je betaalt met je pinpas € 10 voor een cadeautje.
Wat is nu het saldo van je bankrekening?

Oud saldo: € 10 tegoed
Bij: =  € 35 +
Af:  =   € 10  -
Nieuw saldo: € 35 tegoed

Slide 10 - Tekstslide

Is dit een voorbeeld van directe of indirecte ruil
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 11 - Quizvraag

Wat voor soort ruil zie je hiernaast?
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
C
Girale ruil
D
Chartale ruil

Slide 12 - Quizvraag

Welk soort geld was een bankbiljet?
A
Giraal
B
Chartaal

Slide 13 - Quizvraag

Sofian rekent bij de kassa af met zijn mobiel. Hier is sprake van...
A
Chartaal geld
B
Giraal geld

Slide 14 - Quizvraag

2.2 Waarom zou je sparen?
Aan het eind van de les weet je:
- welke redenen je kunt hebben om te sparen
- wat de geldfuncties zijn
- wat rente is
- hoe je met rente moet rekenen

Slide 15 - Tekstslide

Waarom zou je sparen?

Slide 16 - Open vraag

Sparen
Sparen voor een doel

Sparen uit voorzorg

Sparen voor rente

Slide 17 - Tekstslide

Als ik spaar voor een nieuwe laptop. Dan spaar ik ...?
A
voor een doel
B
uit voorzorg
C
voor rente

Slide 18 - Quizvraag

Geldfuncties
Ruilmiddel - wanneer je iets koopt
Spaarmiddel - wanneer je geld bewaart om later uit te geven
Rekenmiddel - wanneer je de waarde van iets aangeeft zoals een tijdschrift kost €4,25

Slide 19 - Tekstslide

Rente 
Rente is de vergoeding die je van de bank krijgt voor jouw geld

Je krijgt geld van de bank voor jouw geld

Slide 20 - Tekstslide

Rekenen met rente
Rentebedrag per jaar = (rentepercentage : 100) x spaarbedrag

 

Je hebt €100 op je spaarrekening staan. Je krijgt 1,4% rente per jaar. Na een jaar krijg je aan rente:
(1,4 : 100) x 100 = €1,40

Slide 21 - Tekstslide

Jermo heeft €1.200 op zijn spaarrekening staan en krijgt per jaar 1,5% rente. Hoeveel rente krijgt hij aan het eind van het jaar?

Slide 22 - Open vraag

Controle
Aan het eind van de les weet je:

- welke redenen je kunt hebben om te sparen
- wat de geldfuncties zijn
- wat rente is
- hoe je met rente moet rekenen

Slide 23 - Tekstslide

Opdrachten maken
Maak de opdrachten van paragraaf 2.2 
Bladzijde 58
Huiswerk voor de volgende keer!
Eerder klaar? Werk verder aan paragraaf 2.3 of werk voor een ander vak

Om 12:00 kom je terug in de Teams vergadering! 
Ben je niet terug? --> afwezig 
Voor vragen ben ik online :)

Slide 24 - Tekstslide