Directe en indirecte vragen (B1)

Directe en indirecte vragen 
Ik kan directe en indirecte vragen herkennen
Ik kan open en gesloten vragen herkennen
Ik kan (open en gesloten) directe vragen veranderen in indirecte vragen 
Ik kan zelf indirecte vragen stellen 
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1-4

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 75 min

Onderdelen in deze les

Directe en indirecte vragen 
Ik kan directe en indirecte vragen herkennen
Ik kan open en gesloten vragen herkennen
Ik kan (open en gesloten) directe vragen veranderen in indirecte vragen 
Ik kan zelf indirecte vragen stellen 

Slide 1 - Tekstslide

Voorbereiden: 15 min.
Voorbereiden
Bespreek in duo's: Wat is het verschil tussen directe en indirecte vragen? Waarom zou je een vraag indirect stellen? Welke verschillen zijn er in de zinsbouw (grammatica)?

Direct: Hoe laat komt de volgende bus?
Indirect: Weet jij misschien hoe laat de volgende bus komt?

Direct: Welke planten kunnen goed tegen de zon? 
Indirect: Kunt u mij vertellen welke planten goed tegen de zon kunnen?
timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbereiden
Open vragen beginnen met een vraagwoord (wie, wat, waar, wanneer, waarom, welk(e) ..., hoe, hoe laat, hoe vaak, etc.). 

Gesloten vragen beginnen met een werkwoord. Je kunt deze vragen beantwoorden met 'ja' of 'nee'.
timer
5:00

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbereiden
  • Directe open vragen hebben inversie.
     
  • Hoe laat is het

  • Indirecte open vragen hebben bijzin-structuur (subject - rest - verbum of verba). 

  • Weet jij hoe laat het is



Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbereiden
  • Directe gesloten vragen hebben ook inversie. Ze beginnen met een verbum. 

  • Heb je de deur op slot gedaan?

  • Indirecte gesloten vragen hebben ook een bijzin-structuur. 
    Je gebruikt het voegwoord 'of'. 

  • Kun je je nog herinneren of je de deur op slot hebt gedaan

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbereiden
Instructie: Een indirecte vraag is wat beleefder dan een directe vraag. 
Je kunt een indirecte vraag beginnen met:

Weet jij (misschien) ... ?
Weet u (misschien) ... ?
Weten jullie (misschien) ... ?
Kunt u me vertellen ... ?
Kun je je (nog) herinneren ... ?
Ik wil graag weten ...
Ik zou graag willen weten ... 
Ik vraag me af ... 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen!
Bespreek in duo's: Welke zinnen zijn goed en welke zijn fout? Waarom?
Klaar? Schrijf de zinnen dan op de goede manier in je schrift.

  1. Weet jij misschien waar is de bioscoop?
  2. Weet u hoe vaak moet ik deze medicijnen innemen?
  3. Weten jullie wanneer de les begint?
  4. Kunt u me vertellen de trein nog naar Leeuwarden rijdt?
  5. Kun je je nog herinneren waar we speelden altijd?
  6. Ik wil graag weten of je op mijn feest komt.
  7. Ik zou graag willen weten wanneer ik mijn nieuwe fiets ophalen kan.
  8. Ik vraag me af wanneer ben je vrij?


timer
10:00

Slide 7 - Tekstslide

Oefenen! 15 min.
Oefenen!
Antwoorden:

  1. Fout: Weet jij misschien waar is de bioscoop?
  2. Fout: Weet u hoe vaak moet ik deze medicijnen innemen?
  3. Goed: Weten jullie wanneer de les begint?
  4. Fout: Kunt u me vertellen de trein nog naar Leeuwarden rijdt?
  5. Fout: Kun je je nog herinneren waar we speelden altijd?
  6. Goed: Ik wil graag weten of je op mijn feest komt.
  7. Goed: Ik zou graag willen weten wanneer ik mijn nieuwe fiets ophalen kan.
  8. Fout: Ik vraag me af wanneer ben je vrij?

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen!
Opdracht: Op het werkblad staan directe vragen. Maak er indirecte vragen van. 
Let op de woordvolgorde in de zinnen. 

Weet jij (misschien) ... ?
Weet u (misschien) ... ?
Weten jullie (misschien) ... ?
Kunt u me vertellen ... ?
Kun je je (nog) herinneren ... ?
Ik wil graag weten ...
Ik zou graag willen weten ...
Ik vraag me af ...

timer
10:00

Slide 9 - Tekstslide

Oefenen! 15 min. 
Oefenen!
Opdracht: Schrijf drie directe vragen op. Begin met een vraagwoord (wie, wat, waar, wanneer, waarom, welk(e) ..., hoe, hoe laat, hoe vaak, etc.) of met een werkwoord. 

Wissel daarna jouw zinnen met de zinnen van een medecursist. Maak de vragen indirect. Schrijf ze in je schrift.

Bespreek de zinnen met elkaar zodra jullie klaar zijn. 
Twijfelen jullie of een zin klopt? Vraag dan de docent om hulp.


Klaar? In zicht: blz. 135, 136 en 137
De sprong: blz. 275, 276 en 277
timer
15:00

Slide 10 - Tekstslide

Oefenen! 15 min.
Boek
Klaar? In zicht: blz. 135, 136 en 137
De sprong: blz. 275, 276 en 277

Slide 11 - Tekstslide

Terukijken: 10 min.
Terugkijken
Opdracht: Schrijf een indirecte vraag of twee indirecte vragen die je deze week aan iemand kan stellen. 

Slide 12 - Tekstslide

Terukijken: 10 min.

Deze indirecte vraag / twee indirecte vragen kan ik deze week stellen:

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies