Hoofdstuk 2 Marktresultaat

Marktresultaat
Hoofdstuk 2: De overheid grijpt in
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 35 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Marktresultaat
Hoofdstuk 2: De overheid grijpt in

Slide 1 - Tekstslide

Vragen?
Hoofdstuk 1

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Leren hoe de overheid ingrijpt op de markt en wat de gevolgen zijn. 

Slide 3 - Tekstslide

Ingrijpen in de markt
  • Regulering van (vooral) de monopoliemarkt. Dit is vooral nodig bij natuurlijke monopolies. 
  • Mededingingswet. Kartelvorming en prijsafspraken zijn per wet verboden. 
  • Minimumprijzen ter bescherming van producenten. 
  • Maximumprijzen ter bescherming van consumenten.

Slide 4 - Tekstslide

Harberger-driehoek
In de afbeelding heeft de overheid de producenten belast met een (flinke) heffing. Als gevolg daarvan is de aanbodlijn naar boven verschoven en ontstaat een nieuwe evenwichtsituatie, met een hogere prijs. Per saldo daalt de welvaart met de driehoek WV.
Deze Harberger-driehoek geeft het welvaartsverlies weer.

Slide 5 - Tekstslide

maximumprijs
minimumprijs

Slide 6 - Tekstslide

Maximumprijzen
  • De overheid vindt soms de prijs die ontstaat op een markt van vraag en     aanbod te hoog. 
  • Ze kunnen dan ingrijpen door een maximumprijs in te stellen.
  • De producenten mogen hun product of dienst dan niet voor een prijs   boven de maximumprijs aanbieden.
  • Let op: een maximumprijs ligt onder de evenwichtsprijs!
  • Voorbeeld: treinvervoer.

Slide 7 - Tekstslide

Wat ontstaat er door een maximumprijs?

Een vraagoverschot en een aanbodtekort
Dit kan opgelost worden door een subsidies te geven aan bedrijven waardoor ze meer willen leveren. Moet wel worden opgebracht door belastingbetalers

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld
Stel dat de markt voor brood als volgt kan worden weergegeven:
qa = 80p - 40
qv = -40p + 200
(q in duizenden broden 
en p in euro’s per brood)

Slide 9 - Tekstslide

Stel dat de overheid de evenwichtsprijs te hoog vindt. 
Ze stelt daarom een maximumprijs van € 1,50 in. 
Het aanbodtekort:
qv = ...................................
...........................................
qa = ...................................
...........................................
qa - qv = ............................
...........................................

Slide 10 - Tekstslide

Stel dat de overheid de evenwichtsprijs te hoog vindt. 

Ze stelt daarom een maximumprijs van € 1,50 in. 

Het aanbodtekort kun je 
als volgt berekenen:
qv = -40 x 1,50 + 200 = 140
qa = 80 x 1,5 – 40 = 80
140 – 80 = 60 (x 1.000)
60.000 is het aanbodtekort 

Slide 11 - Tekstslide

Miminumprijzen
  • De overheid vindt soms de prijs die ontstaat op een markt van vraag en aanbod te laag.
  • De overheid is bang dat de producent zal stoppen.
  • Is dat erg? 
  • Denk aan noodzakelijke goederen zoals voedsel en fossiele brandstof.
  • Ze kunnen dan ingrijpen door een minimumprijs in te stellen.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Een minimumprijs ligt 
boven de evenwichtsprijs.

Bij een minimumprijs is het 
aanbod groter
dan de vraag, 
zodat er een aanbodoverschot 
ontstaat.  

Dit wordt vaak opgekocht door de overheid.

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld
Op een markt met volkomen concurrentie geldt het volgende marktmodel:
qv = -p + 500
qa = 2p - 250

Slide 15 - Tekstslide

Er wordt een prijs van 300 ingesteld.
Er ontstaat een aanbodoverschot:
qa = 2 x 300 – 250 = 350
qv = - 330 + 500 = 200

De overheid koopt het 
overschot op.
Dit kost:
150 x 300 = € 45.000


Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Indirecte belasting en subsidie
Invoeren indirect belasting (accijns, heffing): 
Stijging in de kosten. Hierdoor neemt het aanbod af.
Invoeren indirecte subsidie: 
Daling van de kosten. Hierdoor neemt het aanbod toe.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Belastingheffing
De overheid grijpt ook in door belasting te heffen. 
Door een belastingheffing op een product (bijvoorbeeld bij externe effecten), schuift de aanbodlijn naar links / omhoog. 
Bij elke aangeboden hoeveelheid, wil de aanbieder de oorspronkelijke prijs + de heffing.

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld 1: belastingheffing volkomen concurrentie
Stel dat het volgende geldt op een markt:
qv = -2p + 8
qa = 2p – 4

Als de overheid een heffing instelt van €1 per product, schuift de aanbodlijn omhoog.

Slide 21 - Tekstslide

De evenwichtsprijs 
wordt nu € 3,- 
en is dus gestegen 
met € 0,50.  

De consument 
betaalt dus 
€ 0,50 / € 1 x 100% 
= 50% van de heffing
.

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeeld 2: belastingheffing prijszetter
Door belasting te heffen, worden de kosten voor een aanbieder hoger.

Slide 23 - Tekstslide

Bekijk de grafiek die de situatie van een monopolist weergeeft.
Het consumentensurplus 
wordt gegeven door 
ABC = 450 x (10-5,5) / 2 
= 1012,5 
Het producentensurplus 
wordt gegeven door 
BCDE = 450 x (5,5 – 1) 
= 2025 
Het totale surplus is dus 1012,5 + 2025 = 3037,5 


Slide 24 - Tekstslide

Stel dat de belasting €1,- per product is. 
GTK = MK wordt dan nu € 2,-.


De consument betaalt ook 
een gedeelte van de 
belasting. 
De prijs stijgt van € 5,50 
naar € 6,-, dus met € 0,50. 

De consument betaalt dus 50% van de belasting.  

Slide 25 - Tekstslide

Het consumentensurplus daalt en wordt nu gegeven door AFG = 400 x (10-6) / 2 = 800
Het producenten-
surplus daalt ook 
en wordt nu 
gegeven door 
FGHI = 
400 x (6 – 2) = 1600

Het totale surplus is dus nu 800 + 1600 = 2400

Slide 26 - Tekstslide

De overheid 
verdient met deze 
heffing: 
400 x €1 = € 400 

Als ze dit zodanig 
besteden dat dit 
de afname van het 
totale surplus compenseert, 
is het gebruik van het belastinggeld doelmatig.

Slide 27 - Tekstslide

Het totaal van alle surplussen daalt altijd door belastingheffing.

Voor belastingheffing: CS + PS = 3037,5

Na belastingheffing: CS + PS + belastingopbrengst = 2400 + 400 = 2800

Het welvaartsverlies door belastingheffing is dus 3037,5 – 2800 = 237,50

Slide 28 - Tekstslide

Dit kun je ook in de grafiek zien:
Vierkant CFGJ gaat van 
het CS naar het PS.
Vierkant EIHK gaat 
van het PS naar de 
overheid.
Vlak BDFK is dus het 
welvaartsverlies.
Dit is gelijk aan: (450 – 400) x (5,50 – 1) + (6 – 5,50) x 50 / 2 = 225 + 12,5 = 237,50 

Slide 29 - Tekstslide

Redenen voor afname belastingopbrengst bij stijging belastingtarief:
  • De mensen vinden het product te duur worden en kopen het niet meer. Aantal verkochte producten daalt. 
  • Mensen vinden het niet meer de moeite waard om te gaan werken bij stijging tarief inkomstenbelasting. 
  • Er sprake van belastingontduiking. 

Slide 30 - Tekstslide

Indirecte subsidie
De overheid wil soms het gebruik van bepaalde producten stimuleren.
Dit kan door de producent subsidie te geven. De overheid neemt dan een deel van de productiekosten voor haar rekening, de producenten kunnen dan meer aanbieden en de vragers hoeven minder te betalen, waardoor de vraag toeneemt.

Slide 31 - Tekstslide

Gezamenlijk maken
2.28

Slide 32 - Tekstslide

Maken in de les
2.1, 2.4, 2.11, 2.15

Slide 33 - Tekstslide

Lesdoelen behaald?

Slide 34 - Tekstslide

Hoe kan de overheid ingrijpen en wat zijn de gevolgen?
1, 2, 3, 4

Slide 35 - Tekstslide