12.3 Soorten veranderen- deel 2

Paragraaf 12.3 Soorten veranderen
Benodigheden
- Schrift
- Pen, potlood

1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 12.3 Soorten veranderen
Benodigheden
- Schrift
- Pen, potlood

Slide 1 - Tekstslide

Programma
Welkom
Dagopening
Nieuwe stof uitleg : 
 '12.3 Soorten veranderen' deel 2
Aan de slag/huiswerk
- Maak deze LessonUp
- Maak de werkboekopdrachten

Klassikale afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen 12.3
1. Je kunt uitleggen beschrijven hoe het leven op aarde kan zijn ontstaan.
2. Je kunt uitleggen de verwantschap van soorten afleiden uit een verwantschapsschema. 
3. Je kunt uitleggen hoe soorten kunnen veranderen.
4. Je kunt beschrijven hoe nieuwe soorten kunnen ontstaan.
5. Je kunt beschrijven hoe mensen nieuwe planten- en dierenrassen ontwikkelen
6. Je kunt uitleggen wat genetische erosie is en wanneer dat optreedt.

Slide 3 - Tekstslide

Intro Evolutie  (9:33- 14:45)

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Je hoeft deze jaartallen niet uit je hoofd te kennen.

Slide 6 - Tekstslide

1: Er is variatie 
2: Deze variatie is erfelijk (genetische variatie)
3: Er vindt natuurlijke selectie plaats door omgeving
4: De soorten zijn geïsoleerd

Dit proces duurt heel er lang (duizenden jaren).

Slide 7 - Tekstslide

Je kan uitleggen hoe nieuwe soorten ontstaan

Slide 8 - Tekstslide

Erfelijke variaties ontstaan doordat er mutaties plaatsvinden. Vaak worden deze mutaties niet opgemerkt omdat ze in lichaamscellen plaatsvinden (en hier heb je er heel veel van). Maar gebeurt het in een gelachtscel dan komt het uiteindelijk in de cellen van de kinderen terecht. Op deze manier kunnen er nieuwe variaties in fenotype ontstaan.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Kijk naar de slakken in het plaatje. Er zijn bruine en gele slakken. Deze 2 kleuren noem je variatie in fenotype. Dit kan komen door omgeving (bijvoorbeeld veel/weinig eten) of door genen (bijvoorbeeld oogkleur). Deze laatste noem je genetische variatie. 

Doordat bepaalde variaties meer succesvol zijn (die planten zich voort) komen deze variaties uiteindelijk meer voor. Het gaat niet om de sterkste maar om de beste aangepaste eigenschap aan de omgeving.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

1: Er is variatie in fenotype
2: Deze variatie is erfelijk (genetische variatie)
3: Er vindt natuurlijke selectie plaats

Voor het veranderen van soorten hoeft er geen isolatie plaats te vinden. Door de verandering van omgeving sterven soorten uit.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Aan de slag
1. Maak deze LessonUp van 12.3 deel 2 in de klas LessonUp.
2. Kijk het huiswerk van afgelopen les na
3. Maak de werkboekvragen van 12.3 opdracht  15 t/m 23 

Slide 30 - Tekstslide


De schapen zonder hoorns zijn van hetzelfde ras,
 als de schapen met 4 hoorns.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 31 - Quizvraag


Welke organismen produceerden als eerste zuurstof? 
A
cyanobacteriën
B
algen
C
mossen
D
varens

Slide 32 - Quizvraag


Het fokken van schapen zonder hoorns is een voorbeeld van kunstmatige selectie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 33 - Quizvraag


Door te kijken naar de schapen, selecteert de fokker de schapen. Dit noem je selectie op genotype.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 34 - Quizvraag


Lees het artikel hiernaast.
Wat is een mutatie? (zoek op in §11.5)

Slide 35 - Open vraag


"Survival of the fittest" wordt wel eens vertaald met "De sterkste overleefd". Leg uit dat dit niet juist is.
antwoord staat op de vorige slide

Slide 36 - Open vraag


Bekijk de afbeelding hiernaast. De 2 hazen zijn dezelfde soort toch zien ze er heel anders uit.
Aan welke abiotische factor zijn ze aangepast?

Slide 37 - Open vraag


Leg in eigen woorden uit waardoor er nieuwe soorten kunnen ontstaan. 
Welke 4 voorwaarden zijn er voor nodig?

Slide 38 - Open vraag


Bekijk de afbeelding. Leg uit door welke omstandigheid de benen van de paarden steeds langer werden.

Slide 39 - Open vraag


Het proces waarbij organismen zich aanpassen aan hun omgeving noem je...?
A
Ecologie
B
Charles Darwin
C
Survival of the fittest
D
Evolutie

Slide 40 - Quizvraag

Hoe heette het principe dat volgens Darwin de drijvend kracht achter de evolutie is?
A
Natuurlijke extinctie
B
Natuurlijke selectie
C
Natuurlijke sequentie
D
Natuurlijke reproductie

Slide 41 - Quizvraag


Darwin bedacht de evolutietheorie. Waar gaat deze theorie over?
A
Ontstaan van de aarde.
B
Ontstaan van het leven.
C
Ontstaan van nieuwe soorten.

Slide 42 - Quizvraag


Bij natuurlijke selectie past een organisme zich aan aan de omgeving
A
Juist
B
Onjuist

Slide 43 - Quizvraag


Als we het over evolutie hebben, welke tijdspanne hoort hier dan bij?
A
Enkele jaren - tientallen jaren
B
Honderden jaren
C
Duizenden jaren
D
Tienduizenden jaren en langer

Slide 44 - Quizvraag


In een bepaalde populatie komen ongeveer evenveel slakken met lichtgekleurde huisjes voor als slakken met donkergekleurde huisjes. De kleur van de huisjes is erfelijk bepaald. Door een verandering in de omgeving wordt de ondergrond waarop ze leven donkerder. Vogels eten daardoor slakken met lichte huisjes eerder op dan die met donkere. Na een paar generaties blijken er in die populatie bijna geen slakken met lichte huisjes meer te zijn.

Is er in deze populatie sprake van selectie?
A
Ja, natuurlijke selectie
B
Ja, kunstmatige selectie
C
Nee

Slide 45 - Quizvraag


Bekijk het plaatje. Leg uit of er hier sprake is van één soort of niet

Slide 46 - Open vraag


Er zijn vijf groepen gewervelde dieren. Welke groep kenmerkt zich door het hebben van longen en het leggen van eieren in het water?
A
amfibieën
B
reptielen
C
vissen
D
vogels

Slide 47 - Quizvraag