Antwoord formuleren

Formuleren van antwoorden
Hoe geef je een compleet antwoord op een vraag? 
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Formuleren van antwoorden
Hoe geef je een compleet antwoord op een vraag? 

Slide 1 - Tekstslide

Het formuleren van antwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Hoe vaak heb je op een toets staan..

Onvolledig/ lees de vraag / gebruik de bron/ leg uit!
Bijna nooit
Soms
Regelmatig
Vaak
Altijd

Slide 3 - Poll

1. Leg uit dat het kolonialisme bijdroeg aan de industriële revolutie in Engeland.

Voorbeelden van antwoorden:

-Engeland gebruikte spullen uit de kolonies

-De industriële revolutie kwam door het kolonialisme, omdat Engeland veel kolonies had

"Kolonialisme zorgde ervoor dat Engeland sneller ontwikkelde."


Slide 4 - Tekstslide

Wat is er niet goed aan de voorgaande antwoorden?

Slide 5 - Open vraag

1. Leg uit dat het kolonialisme bijdroeg aan de industriële revolutie in Engeland.

Voorbeeld van een goed antwoord:



Er zijn twee manieren waarop dit gebeurde:
-Het kolonialisme droeg bij aan de industriële revolutie omdat Engeland goedkoop grondproducten kon halen uit haar kolonies. Deze grondstoffen werden in Engeland in fabrieken die tijdens de IR opkwamen verwerkt tot eindproducten. 
-Engeland verkocht haar eindproducten aan haar kolonies.

Slide 6 - Tekstslide

TIPS voor een goed antwoord
  • Analyseer de vraag -> onderstreep
  • Volledige zinnen in plaats van steekwoorden
  • Herhaal de vraag (gedeeltelijk) in je antwoord
  • Schrijf je antwoord op alsof de docent nog nooit van het onderwerp gehoord heeft

Slide 7 - Tekstslide

Verschillende soorten vragen
1. De geef/noem vraag 
2. De leg uit vraag 
3. De vergelijk vraag 
4. De verband vraag 

Slide 8 - Tekstslide

De geef/noem vraag
Geef/noem vraag 
*je kunt bij deze vraag een kort antwoord geven

Geef een economische reden waarom het westen van Nederland dichtbevolkt is?


Slide 9 - Tekstslide

Geef een economische reden waarom het westen van Nederland dichtbevolkt is?

Slide 10 - Open vraag

Geef een economische reden waarom het westen van Nederland dichtbevolkt is?
Goed antwoord: 
Er is veel werk in het westen van Nederland

Slide 11 - Tekstslide

De leg uit vraag
Leg uit vraag 
*oorzaak en gevolg
*gebruik in je antwoord ... daardoor of daarom

Voorbeeld 1: Leg uit waarom de bevolkingsdichtheid in het westen van Nederland hoog ligt? 


Slide 12 - Tekstslide

Leg uit waarom de bevolkingsdichtheid in het westen van Nederland hoog ligt? ?

Slide 13 - Open vraag

Leg uit waarom de bevolkingsdichtheid in het westen van Nederland hoog ligt? ? 
Goed antwoord: 

Er is veel werkgelegenheid in het westen van Nederland, daarom trekken veel mensen naar het oosten om er te werken.

Slide 14 - Tekstslide

De leg uit vraag
*oorzaak en gevolg
*gebruik in je antwoord ... daardoor of daarom

Voorbeeld 2: Leg uit waarom het aan de kust van Nederland harder waait, dan in het binnenland.


Slide 15 - Tekstslide

Leg uit waarom het aan de kust van Nederland harder waait, dan in het binnenland.

Slide 16 - Open vraag

Leg uit waarom het aan de kust van Nederland harder waait, dan in het binnenland.
Goede antwoord: 

Landinwaarts staan er objecten die de wind afremmen, daardoor is de wind in het binnenland minder sterk, dan aan de kust. 

Slide 17 - Tekstslide

De vergelijk vraag
Vergelijk vraag ( vaak 2 punten)
*vertel over beide situaties


Zowel kikkers als egels houden een winterslaap, maar niet om dezelfde reden. Geef een vergelijking van de twee redenen.
Hint: egels zijn warmbloedig, kikkers zijn koudbloedig 


Slide 18 - Tekstslide


Slide 19 - Open vraag

vergelijk de redenen voor een winterslaap
Kikkers zijn koudbloedig en dus afhankelijk van de omgeving om warm te blijven. Zij houden een winterslaap omdat ze anders niet warm kunnen blijven. Egels zijn niet koudbloedig maar kunnen in de winter minder voedsel vinden en besparen energie door te gaan slapen. De kikker houdt een winterslaap vanwege een interne factor, de egel vanwege een externe factor. 

Slide 20 - Tekstslide

De verband vraag

*wat hebben 2 dingen met elkaar te maken
*gebruik meestal in je antwoord hoe... hoe....

Wat is het verband tussen de volgende 2 kaarten?


Slide 21 - Tekstslide

Wat is het verband tussen de volgende 2 kaarten?
RELIËF                                    BEVOLKINGSDICHTHEID 

Slide 22 - Tekstslide

Wat is het verband tussen de volgende 2 kaarten?

Slide 23 - Open vraag

Wat is het verband tussen de volgende 2 kaarten?
Goede antwoord: 

Hoe meer reliëf, hoe lager de bevolkingsdichtheid

of

Hoe minder reliëf, hoe hoger de bevolkingsdichtheid

Slide 24 - Tekstslide

Samengevat
Analyseer de vraag -> onderstreep focuswoorden
Volledige zinnen in plaats van steekwoorden
Herhaal de vraag (gedeeltelijk) in je antwoord
Schrijf je antwoord op alsof de docent nog nooit van het onderwerp gehoord heeft 
Check of jouw antwoord de juiste structuur heeft

Slide 25 - Tekstslide