le futur simple et l'imparfait

 l'imparfait
Aan het eind van deze les weet je wanneer en hoe je de imparfait (verleden tijd) kan gebruiken.
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

 l'imparfait
Aan het eind van deze les weet je wanneer en hoe je de imparfait (verleden tijd) kan gebruiken.

Slide 1 - Tekstslide

L'imparfait - Verleden tijd

De imparfait vertelt hoe iets in het verleden wás, niet wat er op een bepaald ogenblik gebeurde. Deze tijd gebruik je bij het beschrijven van:

Slide 2 - Tekstslide

L'imparfait
1 Een toestand/beschrijving: - Les Parisiennes étaient en colère. Ce jour-là, il pleuvait très fort.
                                                               De Parijzenaressen waren boos. Op die dag regende het heel hard.

 2. Een gewoonte/feit: -Chaque matin, le roi recevait ses ministres.
                                                  Elke ochtend ontving de koning zijn ministers.

3. Een handeling die aan de gang is (dit soort zinnen kun je vaak vertalen met: zitten te, bezig zijn te enzovoort):
Le roi chassait à Boulogne tandis que Marie-Antoinette se promenait dans les jardins de Versailles.
De koning was aan het jagen in Boulogne terwijl Marie-Antoinette in de tuinen van Versailles wandelde.

Slide 3 - Tekstslide

Comment formes-tu l' imparfait?
Stap 1: Je neemt de nous-vorm van een werkwoord in de présent.
Par example:
(donner) donnons
(rester) restons
(avoir) avons
(faire) faisons
(prendre) prenons
(finir) finissons

Slide 4 - Tekstslide

Stap 2: Je haalt -ons ervan af
Par exemple:
(donner) donnons
(rester) restons
(avoir) avons
(faire) faisons
(prendre) prenons
(finir) finissons

Slide 5 - Tekstslide

"

Slide 6 - Tekstslide

Donc...
(donner)  je donnais = ik gaf
(rester)  tu restais = jij bleef
(avoir) il avait = hij had
(faire) nous faisions = wij maakten/deden
(prendre) vous preniez = jullie namen/pakten
(finir)  ils finissaient = zij eindigden

Slide 7 - Tekstslide

Uitzondering: être
Stap 1: Nous vorm = sommes

Stap 2: - ons eraf

Euh....Dat gaat niet :(

Slide 8 - Tekstslide

De stam van être = ét
Dus:
j'étais = ik was
tu étais = jij was
il était = hij was
nous étions = wij waren
vous étiez = jullie waren/u was
ils étaient = zij waren

Slide 9 - Tekstslide

Let op:
De verleden tijd van il y aIl y avait

il y a = er is / er zijn
il y avait = er was /er waren

Slide 10 - Tekstslide

Zet in de imparfait
tu (gagner)
A
tu gagnait
B
tu gagne
C
tu gagniez
D
tu gagnais

Slide 11 - Quizvraag

Zet in de imparfait
vous (être)
A
vous étez
B
vous êtriez
C
vous étiez
D
vous étions

Slide 12 - Quizvraag

Hoe maak je de vormen van de imparfait?
A
hele werkwoord - er + uitgangen
B
hele werkwoord + uitgangen
C
nous-vorm van de présent - ons + uitgangen
D
nous-vorm van avoir + voltooid deelwoord

Slide 13 - Quizvraag

Mets les phrases à l’imparfait. Écris seulement les formes des v
1 Je suis prêt pour le match du FC Nantes contre le PSG.
2 Nous sommes en vert et jaune.
3 Mon frère porte une écharpe du FC Nantes.


Slide 14 - Open vraag

4 Il y a beaucoup de monde dans le stade de La Beaujoire.
5 Le FC Nantes joue un match à domicile.
6 J'aime l'ambiance dans le stade!

Slide 15 - Open vraag

Les devoirs
Fais les exercices page 24, 25  :
Grammaire B : Les verbes irréguliers
Sla voorlopig de tijden : futur simple et le conditionnel

Slide 16 - Tekstslide

le futur simple
.

Slide 17 - Tekstslide

Leerdoel
- Aan het eind van deze paragraaf kun je de futur simple goed gebruiken
- Je kan beschrijven hoe je kamer was ( imparfait), hoe het nu is ( présent)  en wat wil jij er aan veranderen ( futur)

Slide 18 - Tekstslide

Futur simple (regelmatige ww)
hele werkwoord + uitgangen van "avoir"
ai
as
a
ons
ez
ont

Slide 19 - Tekstslide

Le futur simple - de uitgangen
Werkwoorden op ir        - op er                   -op re ( let op, e vervalt!)
Je               choisirai          mangerai             prendrai
Tu               choisiras         mangeras            prendras
Il/elle/on  choisira           mangera              prendra
Nous         choisirons      mangerons         prendrons
Vous          choisirez         mangerez           prendrez
Ils                choisiront      mangeront          prendront

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Wij zullen wonen
A
Nous habitons
B
Nous habiterions
C
Nous habitrons
D
Nous habiterons

Slide 22 - Quizvraag

hij zal verkopen
A
il vendrea
B
il vendra
C
il vendras
D
il vendera

Slide 23 - Quizvraag

-Mets au futur simple:
1. Chloé et moi allons au magasin au magasin
2. J'ai des coussins bleus

Slide 24 - Open vraag

Mets les verbes entre parenthèses au futur simple.
1 Quand je (être) aux États-Unis, je (visiter) New York avec mon copain.
2 Nous (aller) à Central Park.
3 On (prendre) un taxi jaune.
4 Nous (choisir) une belle chambre dans un hôtel de Manhattan.
5 Si nous avons assez d’argent, nous (pouvoir) aussi aller au restaurant.
6 Et les Américains (être)

surpris parce que nous (parler)

bien anglais.

Slide 25 - Open vraag

voorzetsels
- Sur= op
Sous: onder
devant = voor
en face de = tegenover
à côté de = naast
devant= voor 
au milieu= in het midden 
entre= tussen

Slide 26 - Tekstslide

Ex.e 24
Tu vas décrire ta chambre. Raconte comment elle était ( imparfait), comment elle est maintenant( présent) et comment tu changeras dans ta chambre ( futur simple). Fais 5 phrases en utilisant les verbes avoir, être et aller au temps qui conviennent

Slide 27 - Tekstslide

Is de leerdoel behaald?

Leerdoel 1: kun jij de imparfait goed gebruiken ? 
Leerdoel 2: kun jij de futur simple goed gebruiken?
- Kan jij je kamer beschrijven door de twee tijden , naast de présent en de voorzetsels te gebuiken.

Slide 28 - Tekstslide