In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Wat is een essentieel aminozuur ook alweer?
A
Een aminozuur dat perse in je eten moet zitten
B
Een aminozuur dat je lever zelf niet kan maken
C
Een aminozuur waar je veel van nodig hebt
D
Een aminozuur waar je maar weinig van nodig hebt
Slide 1 - Quizvraag
Als een eiwitmolecuul verhit wordt, wat gebeurt er dan NIET?
A
Het eiwitmolecuul beweegt sneller
B
De waterstofbindingen worden verbroken
C
De aminozuren komen los van elkaar
Slide 2 - Quizvraag
In de mond verteert het enzym amylase zetmeel. Werkt amylase uit speeksel in de maag nog door? Waarom wel/niet?
A
Wel, want er is nog genoeg zetmeel over
B
Niet, want de temperatuur in de maag is te hoog
C
Niet, want de pH in de maag is te laag
Slide 3 - Quizvraag
Wat betekent het dat enzymen specifiek werken?
A
Een enzym kan maar bij één temperatuur werken
B
Een enzym kan maar bij één pH werken
C
Een enzym kan maar één stof afbreken
D
Een enzym kan maar één keer gebruikt worden
Slide 4 - Quizvraag
Peristaltische beweging
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Video
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Waarom maken de cellen van de maagwand het onwerkzame enzym pepsinogeen en niet meteen pepsine?
A
Omdat anders pepsine alweer kapot is als het het voedsel bereikt
B
Omdat anders pepsine de eiwitten in de cellen die het maken verteert
C
Omdat anders pepsine het voedsel niet goed kan bereiken
D
Omdat dat biologisch niet mogelijk is
Slide 9 - Quizvraag
Slide 10 - Tekstslide
Een andere naam voor duodenum is Twaalfvingerige darm. Hier worden sappen uit de (1) bij het voedsel gedaan. (2) bevat een basische stof die het maagzuur neutraliseert.
A
1 = Alvleesklier
2= Alvleessap
B
1 = Alvleesklier en galblaas
2 = Alvleessap
C
1 = Lever
2 = leversap
D
1 = Alvleesklier en galblaas
2 = Gal
Slide 11 - Quizvraag
Slide 12 - Tekstslide
Wat is de prikkel voor de maagportier om open te gaan en voedsel door te laten?
A
een lage pH in de maag
B
een lage pH in de twaalfvingerige darm
C
een hoge pH in de maag
D
een hoge pH in de twaalfvingerige darm
Slide 13 - Quizvraag
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Vetten
Vet wordt verteerd tot vetzuren en glycerol. Deze worden opgenomen in de cellen van de darmwand. Daar wordt het grootste deel weer omgezet in vet. Dat vet wordt via de lymfe afgevoerd. En dus niet via het bloed!
Slide 16 - Tekstslide
Koolhydraten en eiwitten
Koolhydraten worden verteerd tot glucose en eiwitten tot aminozuren. Deze twee stoffen zijn klein genoeg. Ze worden opgenomen in de darmcellen, en daarna doorgegeven aan het bloed.
Slide 17 - Tekstslide
In het bloed dat uit de dunne darm stroomt, bevinden zich na de maaltijd veel stoffen. Zo ook in de lymfe. Wat zit er vooral in het bloed? En wat vooral in de lymfe?
A
Bloed: aminozuren en vetzuren
Lymfe: Glucose
B
Bloed: aminozuren en glucose
Lymfe: vetten
C
Bloed: glucose en vetzuren
Lymfe: aminozuren
D
Bloed: vetten en eiwitten
Lymfe: glucose
Slide 18 - Quizvraag
Slide 19 - Tekstslide
In de voedselbrij in de darm bevinden zich veel glucosemoleculen; de concentratie is hoog
In de darmcellen bevinden zich weinig glucosemoleculen; de concentratie is laag
Slide 20 - Tekstslide
Concentratie glucose in voedselbrij: hoog Concentratie glucose in darmcellen: laag
A
Transport van glucose naar darmcellen is dus actief transport
B
Transport van glucose naar darmcellen is dus passief transport
Slide 21 - Quizvraag
Slide 22 - Tekstslide
Concentratie glucose in voedselbrij: laag Concentratie glucose in darmcellen: hoog
A
Transport van glucose naar darmcellen is dus actief transport
B
Transport van glucose naar darmcellen is dus passief transport
Slide 23 - Quizvraag
Slide 24 - Tekstslide
Wat zijn de twee functies van de dunne darm?
Slide 25 - Open vraag
Wat is de belangrijkste functie van de dikke darm?
Slide 26 - Open vraag
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Wanneer je veel eiwit eet, worden er veel stoffen opgenomen in het bloed. Welke stoffen zijn dat? En waar wordt dit opgenomen in het bloed?
Slide 29 - Open vraag
Wanneer je iets eet dat niet goed voor je is, zoals bedorven vlees, verandert de peristaltiek van de darm en slokdarm om het zo snel mogelijk weer kwijt te raken. Wat gebeurt er dan?
Slide 30 - Open vraag
Waarom maken de cellen van de maagwand het onwerkzame enzym pepsinogeen en niet meteen het werkende enzym pepsine?
Slide 31 - Open vraag
Waarom maken de cellen van de maagwand het onwerkzame enzym pepsinogeen en niet meteen pepsine?
A
Omdat anders pepsine alweer kapot is als het het voedsel bereikt
B
Omdat anders pepsine de eiwitten in de cellen die het maken verteert
C
Omdat anders pepsine het voedsel niet goed kan bereiken
D
Omdat dat biologisch niet mogelijk is
Slide 32 - Quizvraag
Een andere naam voor duodenum is Twaalfvingerige darm. Hier worden sappen uit de (1) bij het voedsel gedaan. (2) bevat een basische stof die het maagzuur neutraliseert.
A
1 = Alvleesklier
2= Alvleessap
B
1 = Alvleesklier en galblaas
2 = Alvleessap
C
1 = Lever
2 = leversap
D
1 = Alvleesklier en galblaas
2 = Gal
Slide 33 - Quizvraag
Wat is de prikkel voor de maagportier om open te gaan en voedsel door te laten?
A
een lage pH in de maag
B
een lage pH in de twaalfvingerige darm
C
een hoge pH in de maag
D
een hoge pH in de twaalfvingerige darm
Slide 34 - Quizvraag
In de voedselbrij in de darm bevinden zich veel glucosemoleculen; de concentratie is hoog
In de darmcellen bevinden zich weinig glucosemoleculen; de concentratie is laag
Slide 35 - Tekstslide
Concentratie glucose in voedselbrij: hoog Concentratie glucose in darmcellen: laag
A
Transport van glucose naar darmcellen is dus actief transport
B
Transport van glucose naar darmcellen is dus passief transport
Slide 36 - Quizvraag
Slide 37 - Tekstslide
Concentratie glucose in voedselbrij: laag Concentratie glucose in darmcellen: hoog
A
Transport van glucose naar darmcellen is dus actief transport
B
Transport van glucose naar darmcellen is dus passief transport
Slide 38 - Quizvraag
In het bloed dat uit de dunne darm stroomt, bevinden zich na de maaltijd veel stoffen. Zo ook in de lymfe. Wat zit er vooral in het bloed? En wat vooral in de lymfe?
A
Bloed: aminozuren en vetzuren
Lymfe: Glucose
B
Bloed: aminozuren en glucose
Lymfe: vetten
C
Bloed: glucose en vetzuren
Lymfe: aminozuren
D
Bloed: vetten en eiwitten
Lymfe: glucose
Slide 39 - Quizvraag
Wat zijn de twee functies van de dunne darm?
Slide 40 - Open vraag
Wat is de belangrijkste functie van de dikke darm?
Slide 41 - Open vraag
Leg uit waarom de darm zoveel 'uitsteeksels' heeft (darmplooien, -vlokken en microvilli)