Oefentoets T7 Voortplanting bij planten

• Biologie
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Oefentoets Thema 7

Voortplanting bij planten

Deze toets bestaat uit 37 vragen. 

Klik op de plaatjes om ze te vergroten!

Deel A

Geef aan of de volgende stellingen juist of onjuist zijn.

Een stamper is een vrouwelijk voortplantingsorgaan van een bloem.

1. juist
2. onjuist

Insectenbloemen maken meer stuifmeelkorrels dan windbloemen.

1. juist
2. onjuist

Bij veel windbloemen steken de helmknoppen buiten de bloem uit.

1. juist
2. onjuist

Nummer 3 geeft een mannelijk voortplantingsorgaan aan.

1. juist
2. onjuist

Op de plaatsen 1 en 2 kunnen zich stuifmeelkorrels bevinden.

1. juist
2. onjuist

Op plaats 3 kan bevruchting plaatsvinden.

1. juist
2. onjuist

Uit een vruchtbeginsel ontstaat een bevruchte eicel.

1. juist
2. onjuist

Deel B

Beantwoord de volgende open vragen.

Wanneer een nummer wordt gevraagd, typ dan alleen het cijfer in (bijv: '2' en niet 'bij nummer twee').

Hoeveel vruchtbeginsels zijn er
in de afbeelding getekend?
(typ alleen het getal)

Hoeveel zaadbeginsels zijn er in
de afbeelding getekend?
(typ alleen het getal)

Is dit een stuifmeelkorrel van een windbloem
of van een insectenbloem?
Leg je antwoord uit.

Met welk nummer is in deze
afbeelding een mannelijk
voortplantingsorgaan
aangegeven?

Wat is de functie van deel 4?

De bloem van de afbeelding is bestoven.
Hoeveel zaden kunnen er in deze situatie
maximaal ontstaan?

In een courgette zitten 250 zaadjes. Uit hoeveel stampers is de courgette ontstaan?

In een courgette zitten 250 zaadjes. Hoeveel stuifmeelkorrels zijn er minstens op de stempel van de bloem van de courgetteplant terechtgekomen?

Deel C

Beantwoord de volgende meerkeuzevragen.

Kies steeds het beste antwoord.

Is deze bloem een windbloem of een insectenbloem?

1. windbloem
2. insectenbloem

Wordt in deze bloem nectar gemaakt?

1. ja
2. nee

In welke delen van bloemen komen
zaadbeginsels voor?

1. alleen in de helmdraden
2. alleen in de helmhokjes
3. alleen in de vruchtbeginsels
4. in de meeldraden en in de stampers

Bij welke bloemen zijn de stempels het grootst, bij windbloemen of bij insectenbloemen?

1. windbloemen
2. insectenbloemen

Wat is de functie van deel P
in de afbeelding?

1. Het vormen van eicellen.
2. Het vormen van stuifmeelkorrels.
3. Het aanlokken van insecten.
4. Het beschermen van de bloem in de knop.

Is deel P in de afbeelding
opvallend gekleurd?
En deel Q?

1. Alleen deel P is opvallend gekleurd.
2. Alleen deel Q is opvallend gekleurd.
3. Deel P en deel Q zijn beide opvallend gekleurd.
4. Geen van beide delen is opvallend gekleurd.

In de afbeelding gaat stuifmeel van de ene
bloem naar de andere bloem.
Bij welke pijl(en) is er sprake van bestuiving?

1. 1, 2 en 3
2. 1 en 2
3. alleen 1
4. 2 en 3

Welke bloem is (of welke bloemen zijn) windbloem(en) in de afbeelding?

1. alleen bloem 3
2. alleen bloemen 1 en 2
3. alle drie de bloemen
4. geen van de drie bloemen

Bij welke bloemen zijn de kroonbladeren
meestal groen?

1. Alleen bij insectenbloemen.
2. Alleen bij windbloemen.
3. Zowel bij insectenbloemen als windbloemen.

Drie gebeurtenissen zijn:
1 De top van een stuifmeelbuis barst open.
2 Er vindt bestuiving plaats.
3 Er groeit een stuifmeelbuis uit een stuifmeelkorrel.
Wat is de juiste volgorde van deze gebeurtenissen?

1. 1-2-3
2. 2-1-3
3. 2-3-1
4. 3-1-2

Een bepaalde bloem bevat veel zaadbeginsels. In een van de zaadbeginsels bevindt zich een bevruchte eicel.

Heeft in deze bloem bestuiving plaatsgevonden?
En heeft in deze bloem bevruchting plaatsgevonden?

1. zowel bestuiving als bevruchting
2. alleen bestuiving
3. alleen bevruchting
4. geen bestuiving en geen bevruchting

Een bepaalde bloem bevat veel zaadbeginsels. In een van de zaadbeginsels bevindt zich een bevruchte eicel.

Wat ontstaat er uit de bevruchte eicel?

1. een kiem
2. een vrucht
3. een zaad

In de afbeelding is een plant met twee bloemen
schematisch getekend. De pijlen geven manieren
aan waarop bestuiving kan plaatsvinden.
Bij welke van de pijlen is er sprake van kruisbestuiving?

1. Alleen bij pijl 1.
2. Alleen bij pijl 2.
3. Zowel bij pijl 1 als bij pijl 2.
4. Bij geen van beide pijlen.

Een bepaalde vrucht heeft haakjes.
Op welke manier wordt deze vrucht verspreid?

1. Door de wind
2. Door de plant zelf
3. Door dieren
4. Door water

Van bloem tot vrucht

1. Een doperwt is een voorbeeld van een zaad
2. Een sperzieboon is een voorbeeld van een vrucht

1. 1 = waar 2 = waar
2. 1 = waar 2 = niet waar
3. 1 = niet waar 2 = waar
4. 1 = niet waar 2 = niet waar

Wat is de functie van een zaad?

1. uit een zaad ontstaat een vrucht
2. zaad bevat reservevoedsel voor de kiem
3. uit een zaad ontwikkelt zich een nieuwe plant
4. zaad bevat reserve voedsel voor de vrucht

In de afbeelding is een tak van een naaldboom
getekend. Aan de tak hangt een kegel met zaden.
Daarnaast zijn enkele zaden vergroot weergegeven.

Hoe worden de zaden van deze naaldboom verspreid?

1. Door de plant zelf.
2. Door de wind.
3. Door dieren.

Wat is ongeslachtelijke voortplanting?

1. als er een nieuwe plant groeit uit een zaadje
2. als er een nieuwe plant groeit uit een deel van een plant

Wat zijn voorbeelden van ongeslachtelijke voortplanting?

1. Vruchten
2. Knollen, bollen, zaden
3. Knollen, bollen, uitlopers
4. Knollen, bollen, vruchten

In de afbeelding hiernaast staat een aardappelplant weergegeven. Onder de grond heeft de aardappelplant aardappels gevormd.

Kan een aardappelplant zich ongeslachtelijk voortplanten? En kan hij zich geslachtelijk voortplanten?

1. de aardappelplant kan zich alleen ongeslachtelijk voortplanten
2. de aardappelplant kan zich alleen geslachtelijk voortplanten
3. de aardappelplant kan zich zowel ongeslachtelijk als geslachtelijk voortplanten
4. de aardappelplant kan zich niet ongeslachtelijk en niet geslachtelijk voortplanten

Einde!

Je mag de toets inleveren