In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Planmatig werken
les 3
Slide 1 - Tekstslide
Wat weet je nog?
Slide 2 - Tekstslide
Welke taken zijn er in een werkoverleg?
A
de voorzitter
de notulist
de deelnemer
B
de voorzitter
de directeur
de deelnemer
C
de deelnemer
de tegenstander
de voorstander
D
de voorzitter
de directeur
de notulist
Slide 3 - Quizvraag
Leervragen
Wat doe je in de eerste fase van een werkplan?
Wat doe je in de tweede fase van een werkplan?
Hoe reflecteer en evalueer je een werkplan?
Wat is reflecteren?
Slide 4 - Tekstslide
Werken met een werkplan
Als je een taak gaat uitvoeren, moet je met een werkplan werken. In een werkplan staat alles wat je moet weten over de taak. Er staat informatie in over de cliënt (welke cliënten zijn het), het doel dat je moet behalen en ook alle werkzaamheden die je moet uitvoeren. Moet je een lastige taak uitvoeren, dan kun je het werkplan erbij houden. Dit kun je raadplegen als je niet precies weet wat je moet doen of hoe je moet werken.
Slide 5 - Tekstslide
Het werkplan bestaat uit drie fasen
voorbereiden
uitvoeren
reflecteren en evalueren
Slide 6 - Tekstslide
Uit welke fasen bestaat een werkplan?
A
Voorbereiden
Uitvoeren
Opruimen
B
Voorbereiden
Activiteit
Reflectie
C
Voorbereiden
Uitvoeren
Evalueren
D
Uitvoeren
Opruimen
Evalueren
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
Fase 1 Voorbereiden
stap 1: informatie verzamelen
stap 2: taak formuleren ( onder woorden brengen van de taak)
stap 3: doel bepalen (SMART beschreven) later meer over SMART
stap 4: plan maken
Slide 9 - Tekstslide
De 6 W vragen bij elke fase
wie
wat ( welke werkzaamheden)
wanneer ( tijd)
welke ( middelen en materialen)
waarom ( doel werkplan)
waar ( locatie)
Slide 10 - Tekstslide
Opdrachten maken
Maak opdrachten 31, 32,33,35, 36 en 37
Slide 11 - Tekstslide
SMART doelen
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
0
Slide 14 - Video
Hulp vragen
Slide 15 - Tekstslide
S = Specifiek
* voorkom dat een doel vaag is;
* wat moet ik doen om dit doel te behalen;
* wat wil je bereiken;
* is het een concreet doel?
Slide 16 - Tekstslide
M = Meetbaar
* Wanneer weet je of je je doel behaald hebt;
* Vaak wordt dit uitgedrukt in getallen en/of aantallen
Slide 17 - Tekstslide
A = Acceptabel
* Sluit het doel aan bij de opdracht;
* Je weet waarom je het doel wilt bereiken;
* Staat iedereen en jezelf achter het doel?
Slide 18 - Tekstslide
R = Realistisch
* Is het doel haalbaar?
* Niet te moeilijk en niet te makkelijk?
* Is het uitvoerbaar?
* Is het relevant voor jezelf en de organisatie?
* Heb je genoeg kennis, vaardigheden en middelen om je doel te behalen?
Slide 19 - Tekstslide
T = Tijdgebonden
* Wat is de periode dat het doel gerealiseerd moet zijn?
* Wanneer ben je klaar?
Wanneer is het doel behaald?
Slide 20 - Tekstslide
Voorbeeld Smart doel
Ik kan binnen 4 maanden, 2 kilo lichaamsgewicht verliezen door 3 maal per week een rondje van 3 kilometer te lopen.
Slide 21 - Tekstslide
Tips bij het formuleren van een smartdoel:
Niet toepassen:
* meer of beter
Wel toepassen:
* ik
* kan
* wat zie je of hoor je als je het doel hebt behaald
Slide 22 - Tekstslide
Formuleer je doel positief
Ik kan........
Slide 23 - Tekstslide
Samenvattend SMART
S = Specifiek = concreet gedrag
M = Meetbaar = getal
A =Acceptabel = je/zorgvrager moet achter het doel staan