1) ik weet wat waarnemen is;
2) ik weet wat een loep en microscoop zijn en welke ik wanneer gebruik;
3) ik weet wat gewerveld en ongewerveld betekent (ik weet wat een wervelkolom is);
4) ik ken de vijf groepen gewervelde dieren;
5) ik kan determineren via een zoekkaart en via een determinatietabel;