Grammar Unit 4

Grammar Unit 4
Havo  3
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammar Unit 4
Havo  3

Slide 1 - Tekstslide

Grammar Unit 4
Al besproken:                                                                     Upcoming:
May, Might, to be allowed to                                        Comparisons
Past Perfect                                                                         Like & As
Adjectives and Adverbs
Both, Either, Neither
Present Perfect Continuous 


Slide 2 - Tekstslide

May + verb
Mogen, zou kunnen
Mogen: ''toegestaan'', tegenwoordig tijd, formeel

You may go now
Debbie is late, she may be ill

Slide 3 - Tekstslide

Might + verb
Zou misschien mogen (toegestaan, formeel)
Zou misschien kunnen

Might I ask the Minister a question?
There might be fully automatic cars soon.

Slide 4 - Tekstslide

To be + allowed to + verb
Mogen (toegestaan, alle werkwoordtijden, wordt gebruikt ipv may/can in alle andere tijden dan tt

Thomas was allowed to leave early
Future: Everyone will be allowed to use a dictionary

Slide 5 - Tekstslide

May, Might, to be allowed to
betekenis / wanneer gebruik je dit?
Maak een zin.
May
Mogen, zou kunnen, formeel, toegestaan
You may go now
Might
Zou misschien mogen, zou misschien kunnen, formeel, toegestaan
Might I ask the minister a question?
To be allowed to
Mogen, toegestaan, alle werkwoordstijden
Thomas was allowed to leave early

Slide 6 - Tekstslide

Hoe maak je de past perfect?
past perfect = had + 3e vorm (voltooid deelwoord)

Slide 7 - Tekstslide

PAST PERFECT
  • The past perfect gebeurt voor een andere gebeurtenis in de verleden tijd



  • had + ww + ed
  • had + derde rijtje onr. ww

Slide 8 - Tekstslide

Past perfect

Slide 9 - Tekstslide

Adding the Past Perfect and Past Simple (signaalwoorden)
Past Perfect
Past Simple
Signaalwoorden
after, before,
as soon as, 
when
yesterday, last week, last evening, four days ago, in 2005
alles dat duidelijk het verleden aanduidt.

Slide 10 - Tekstslide

Adjectives and Adverbs
Adjectives
Adverbs
bijvoeglijk naamwoord
bijwoorden
Zegt iets over een zelfst. naamwoord
it's a beautiful house
That stunning piece of art
It's a 30-minute walk

een werkwoord: She sings beautifully.
een bijvoeglijk naamwoord: That indredibly beautiful painting.
een ander bijwoord: She drives extremely carefully.
een zin: Unfortunately, he was already gone

Slide 11 - Tekstslide

Both/Either/Neither
both
this and that
I can speak English & Dutch > I speak both languages
either
this or that
We can speak in either Dutch or English > either one of them is fine. 
neither
not this nor that
I can neither speak English nor Dutch > neither of these languages

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Present perfect continuous

Slide 14 - Tekstslide

Grammar: like & as
Wanneer gebruik je wel woord?
  • like          -->    bij zelfstandige naamwoorden en persoonlijke 
                                 voornaamwoorden 
                                - It tastes like chocolate
                                - she looks like you

  • as            -->    bijzinnen en voorzetsels 
                                 - we're going to Spain this summer, as we did last year
                                 - as in 2014, the band topped the charts 

Slide 15 - Tekstslide

comparatives & superlatives
woorden van 1 lettergreep

  • Hij is groter dan ik ben. --> He is bigger than I am.
    big --> bigger --> biggest
  • Mijn kat is liever dan de jouwe. --> My cat is sweeter than yours.
    sweet --> sweeter --> sweetest

Slide 16 - Tekstslide

comparatives & superlatives
woorden van 2 of meer lettergrepen

  • English is more interesting than maths.
  • But science is the most interesting.

  • My friend is more grateful than my sister.
  • But my Grandma is the most grateful.

Slide 17 - Tekstslide

Uitzonderingen! woorden van 2 lettergrepen eindigend op:


  • - y        --> easy                  --> easier           --> easiest
  • -le       --> gentle              --> gentler          --> gentlest
  • - ow   --> shallow            --> shallower     --> shallowest
  • -er      --> clever               --> cleverer         --> cleverest
  • -some --> handsome   --> handsomer  --> handsomest
Deze woorden krijgen WEL -er/est i.p.v. more/most!

Slide 18 - Tekstslide

Uitzonderingen...
  • good - better - best
  • bad - worse - worst
  • little - less - least
  • far - further - furthest

Slide 19 - Tekstslide