Verwijswoorden verwijzen naar andere woorden in de tekst. Je hoeft dan niet steeds
hetzelfde woord op te schrijven. Verwijswoorden zorgen voor afwisseling in de tekst.
Voorbeelden van verwijswoorden zijn:
Enkelvoud: hij, hem, zij/ze, haar, het
- De buurjongen heeft een scooter. Hij zet hem elke avond in de garage.
- De boerin is aan het werk. Zij melkt haar koeien.
- Het raam staat nog open. Ik ga het straks dicht doen.
Meervoud: ze
- De leerlingen zijn te laat. Ze mogen niet meer naar binnen.