2.4 Pausen en koningen A

Tijd van Monniken en Ridders
2.4 Pausen en koningen
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Tijd van Monniken en Ridders
2.4 Pausen en koningen

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik
Waarom betekende de opkomst van de steden een verzwakking van het feodale stelsel?

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik
Er kwamen nieuwe, tamelijk zelfstandige gebieden met mensen die zelf geld verdienden en daardoor macht en invloed kregen, naast de feodale adel. De positie van de adel verzwakte daardoor.

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik
Economische en politieke rechten
  • Bewoners onderhandelden met de heer voor speciale stadsrechten  zoals het recht om: jaarmarkten, rechtspraak, tolvrijheid, verdedigingsmuur.
  • Heren gaven stadsrechten in ruil voor belastingen en militaire steun.
  • Hierdoor werd de stad onafhankelijker van de heer. Ze gingen ook eigen wetten maken.  

Slide 4 - Tekstslide

Terugblik
Stadsbewoners
  • Burgerij: Mensen met burgerrechten zoals:
    - berechting door stadsgenoten
    - In aanmerking voor bestuur.
  • Patriciërs: Rijke families met de belangrijkste bestuursfuncties.
  • Mensen zonder burgerrecht: armen, ongeschoolde arbeiders, (Door huwelijk of een geldsom konden ze wel burgerrecht krijgen.)

Slide 5 - Tekstslide

Terugblik
Gilden
  • Om concurrentie tegen te gaan en de kwaliteit en prijzen te bewaken werden gilden gesticht.
  • Ook een verzekering bij ziekte en overlijden.
  • Als je geen lid was van een gilde mocht je dat beroep niet uitoefenen.
  • Om het vak te leren ging je bij een meester van het gilde in de leer.

Slide 6 - Tekstslide

Kenmerkende Aspecten
15 Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben

17 Het begin van staatsvorming en centralisatie

Slide 7 - Tekstslide

Tweezwaardenleer
  • Vroege middeleeuwen 
    tweezwaardenleer:
    - wereldlijke macht (orde in de wereld bewaren)
    - geestelijke macht (over geloofszaken).
    Beide partijen steunden elkaar. 

Slide 8 - Tekstslide

Donatio Constantini
(Schenking van Constantijn)
  • ca. 300: Constantijn zou de Donatio hebben geschreven.
  • 8e eeuw: vervalsing mogelijk opgesteld.
  • 1054: de paus citeert de Donatio voor het eerst letterlijk
  • 15e eeuw: sommigen vermoeden dat het gaat om een vervalsing, maar de pausen gebruiken de Donatio nog.
  • 16e eeuw: de paus erkent de vervalsing

Donatio Constantini: fresco waarop keizer Constantijn (links) een tiara (kroon) overhandigt aan paus Silvester I

Slide 9 - Tekstslide

Dictatus papae
  • 1075, Paus Gregorius VII:
- De paus staat als vertegenwoordiger van Christus boven de wereldlijke heersers.
- De Paus mag koningen benoemen en afzetten
- Leken mogen zich niet met de Kerk bemoeien.
- Alleen de paus mag voortaan bisschoppen benoemen (Dictatus Papae)
- Bisschoppen mogen niet meer de investituur (tekenen van gezag) ontvangen van de koning/keizer.

Slide 10 - Tekstslide

Strijd tussen vorsten en pausen
  • Vanaf 1000 raakten vorsten en pausen steeds meer verwikkeld in een machtsstrijd.
  • Vanuit de kerk kwam steeds meer kritiek op de benoeming van geestelijken door niet-geestelijken.
  • Tijdens zo'n benoeming werd de ring en staf (symbolen voor geestelijke en wereldlijke macht) overhandigd (investituur)
  • Duitse keizers benoemden eeuwenlang bisschoppen in hun eigen gebied en kozen daarbij personen als leenmannen die hem gunstig gezind waren. Dus geen erfopvolging!

Slide 11 - Tekstslide

Investituurstrijd
  • Strijd tussen keizer Hendrik IV (Duitse rijk) en paus Gregorius VII. De paus deed Hendrik in de ban, nadat deze bisschoppen bleef benoemen en verbood gelovigen en leenmannen om de keizer te gehoorzamen.
  • Gang naar Canossa (1077): Hendrik stak de Alpen over naar Canossa waar de paus hem 3 dagen in de kou liet wachten voordat hij hem genade schonk.
  • In 1083 trok Hendrik met een leger naar Rome en zette de paus af. Vervolgens installeerde hij een nieuwe paus: Clemens III, die Hendrik als keizer kroonde. 

Slide 12 - Tekstslide

Er volgde een lange strijd tussen verschillende pausen en keizers waarbij voortdurend tegenpausen en tegenkeizers werden benoemd!

Slide 13 - Tekstslide

Uitkomst?
  • 1122: Concordaat van Worms:
    - De keizer had niets meer over de benoeming van bisschoppen te zeggen. Hij mocht ze wel achteraf aanstellen als leenman.
    - Hierdoor werd de macht van de keizer beperkt en de eenheid van het Duitse Rijk verbrokkelde. 

Slide 14 - Tekstslide

Huiswerk


Maak paragraaf 2.4 t/m vraag 7.
timer
1:00

Slide 15 - Tekstslide

0

Slide 16 - Video

Engeland
  • 1066: de Normandische koning Willem de Veroveraar stak het kanaal over en veroverde Engeland! 
  • Grote (verspreide) delen werden in leen gegeven aan Franse en Engelse edelen waar hij wel controle over hield (staatsvorming via feodalisme).
  • Toch verliep de centralisatie niet erg soepel. Leenmannen kwamen in opstand door de vele oorlogen en belastingen die de koning (Jan zonder Land / John Lackland) hief.
  • Uiteindelijk tekende hij de Magna Carta (grote oorkonde), waarin hij toestemde de belasting te verminderen en meer rekening te houden met de adel en de steden).

Slide 17 - Tekstslide

Frankrijk
  • Uit het Frankische Rijk ontstonden twee Rijken: Frankrijk en Duitsland 
  • 1337: Begin Honderdjarige Oorlog tussen Franse en Engelse koning (deze had grote gebieden in Frankrijk en eiste de Franse troon).
  • Beide koningen kregen steun van edelen en steden. Uiteindelijk verloor de Engelse koning zijn bezittingen in Frankrijk. 
  • 1500: Franse koning werd machtig: hij had veel soldaten en ambtenaren in dienst. Hij voerde vanuit Parijs belastingen en wetten door in het gehele land. Hij was dus niet meer afhankelijk van zijn leenmannen voor leger en controle! (geen staatsvorming door feodalisme (zoals in Engeland), maar via centralisatie)

Slide 18 - Tekstslide

Parlementen
  • Bij staatsvorming gaan vorsten dus streven naar meer greep op hun grondgebied en het creëren van bestuurlijke eenheid in hun gebied. (duidelijke grenzen met een koning aan het hoofd van bestuur en rechtsspraak).
  • Ondanks de centralisatie en staatsvorming bleven er dus wel grenzen bestaan aan de macht van koningen. Dat bleek vooral als koningen geld nodig hadden.
  •  koningen moesten dan  overleggen met parlementen, die in heel Europa ontstonden. Dat waren overlegorganen waarin de koning samenkwam met vertegenwoordigers uit de drie standen: adel, geestelijkheid en burgers.
  • In sommige landen werd de hoogste vergadering, met vertegenwoordigers van alle standen, aangeduid als Staten-Generaal.
De Staten-Generaal in Frankrijk

Slide 19 - Tekstslide