Examentraining keuzedeel strafrecht

Examentraining keuzedeel strafrecht
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
StrafrechtMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Examentraining keuzedeel strafrecht

Slide 1 - Tekstslide

1.1
De kandidaat stelt in een situatie vast of het strafrecht van toepassing is.

Slide 2 - Tekstslide

1.2
De kandidaat beschrijft de reikwijdte van het strafrecht (strafrechtelijk legaliteitsbeginsel, territorialiteitsbeginsel en personaliteitsbeginsel). [2 vragen]
  • Legaliteitsbeginsel, art. 1 Sr: Gedrag achteraf strafbaar stellen is niet mogelijk; in geval van wetswijziging geldt de voor de verdachte meest gunstige bepaling.
  • Territorialiteitsbeginsel, art.2 en 3 Sr: Het Nederlandse strafrecht is van toepassing op delicten die gepleegd zijn in Nederland of op een Nederlands schip of vliegtuig.
  • Personaliteitsbeginsel, art. 7 Sr: Het Nederlands strafrecht is van toepassing op een misdrijf, gepleegd door een Nederlander  in het buitenland 


Slide 3 - Tekstslide

1.3
De kandidaat beschrijft de doelen van het strafrecht (vergelding, preventie, resocialisatie, voorkomen van eigenrichting).

Slide 4 - Tekstslide

1.4
De kandidaat beschrijft wat de rol is van diverse personen in het strafrecht (rechter, officier van justitie, politieambtenaar, rechter-commissaris, verdachte, advocaat, slachtoffer, getuige).
rechter: leidt het onderzoek ter zitting en doet uitspraak
officier van justitie: Opsporingsambtenaar die leidinggeeft aan het vooronderzoek en die beslist of een verdachte wordt vervolgd.
politieambtenaar: Opsporingsambtenaar die bevoegd is om alle strafbare feiten op te sporen.
rechter-commissaris: onderzoeksrechter die onder andere de rechtmatigheid van dwangmiddelen beoordeelt.
verdachte: De persoon van wie op basis van feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden ontstaat van betrokkenheid bij een strafbaar feit.
advocaat: komt op voor de belangen van de verdachte (of van het slachtoffer); wordt voor hen die zich geen advocaat kunnen veroorloven toegevoegd door de Raad voor de Rechtsbijstand
slachtoffer: heeft bij ernstige delicten spreekrecht tijdens de zitting
getuige: heeft in bepaalde gevallen het recht te zwijgen (verschoningsrecht), art. 217 ev Sv (bloedverwanten t/m 3e graad/beroepsgeheim)

Slide 5 - Tekstslide

1.5
De kandidaat bepaalt voor een gegeven deel van een strafbepaling welk onderdeel dit is (delictsomschrijving, kwalificatie of sanctienorm).
delictsomschrijving: de beschrijving van het verboden gedrag.
kwalificatie: de juridische naam voor het strafbare gedrag.
sanctienorm: de maximale straf die de rechter voor het verboden gedrag mag opleggen. 

Slide 6 - Tekstslide

1.6
De kandidaat beschrijft de voorwaarden voor strafbaarstelling (strafbaar handelen, het vallen onder een wettelijke strafbepaling, wederrechtelijkheid en schuld).
  • Meestal bestaat de beschrijving van het strafbare gedrag (de delictsomschrijving) uit verschillende bestanddelen.
  • Pas wanneer iemand met zijn gedrag voldoet aan ALLE bestanddelen die zijn opgenomen in de delictsomschrijving, kan diegene daarvoor gestraft worden.   

Ook wanneer is aangetoond dat aan alle bestanddelen is voldaan van de delictsomschrijving, kan de dader niet zomaar worden gestraft. Er moet tevens sprake zijn van:
  • Wederrechtelijkheid: de daad moet in strijd zijn met het recht
  • Schuld: de dader moet verwijtbaar hebben gehandeld

Slide 7 - Tekstslide

1.7
De kandidaat beschrijft de kenmerken van een overtreding of misdrijf (bevoegdheid van de rechter, poging, voorbereiding, medeplichtigheid, straf, schuld, wederrechtelijkheid en opzet).

Slide 8 - Tekstslide

1.8
De kandidaat stelt in een situatie vast welke strafrechter absoluut bevoegd is. [2 vragen]
1e instantie: de Rechtbank
In eerste instantie brengt de Officier van Justitie de zaak aan bij de Rechtbank. 
Hij maakt een keuze voor 1 van de volgende kamers:
     kamer voor kantonzaken (kantonrechter) voor overtredingen
     enkelvoudige kamer (politierechter) die voor misdrijven maximaal 12 maanden gevangenisstraf kan opleggen
     meervoudige kamer van de Rechtbank voor alle overige misdrijven
2e instantie: het Gerechtshof
De verdachte of de Officier van Justitie gaat in hoger beroep
Het Gerechtshof behandelt de zaak inhoudelijk helemaal opnieuw
3e instantie: de Hoge Raad
De verdachte of de Officier van Justitie gaat in cassatie
De Hoge Raad behandelt kijkt alleen naar de juridische vragen van de zaak

Slide 9 - Tekstslide

1.9
De kandidaat stelt in een situatie vast van welk vermogensdelict er sprake is (diefstal, diefstal met geweld, afpersing, chantage, verduistering, oplichting). [2 vragen, 3 punten]
Diefstal, art. 310 Sr
Diefstal met geweld, art. 312 Sr
Afpersing, art. 317 Sr
Chantage, art. 318 Sr
Verduistering, art. 321 Sr
Oplichting, art. 326 Sr

Slide 10 - Tekstslide

1.10
De kandidaat stelt in een situatie vast van welk geweldsdelict sprake is (moord, doodslag, dood door schuld, eenvoudige mishandeling of zware mishandeling). [2 vragen, 4 punten]
Moord, art. 289 Sr voorbedachte rade
Doodslag, art. 287 Sr
Door door schuld, 307 Sr, geen opzet, wel verwijtbaarheid
Mishandeling, art. 300 Sr
Zware mishandeling, art. 302 Sr, zwaar lichamelijk letsel toegebracht, art. 82 Sr

Slide 11 - Tekstslide

1.11
De kandidaat stelt in een situatie vast of sprake is van een strafbare poging of strafbare voorbereiding van een strafbaar feit.

Slide 12 - Tekstslide

1.12
De kandidaat stelt in een situatie vast welke rechtvaardigingsgrond van toepassing is (noodweer, overmacht als noodtoestand, bevoegd ambtelijk bevel, wettelijk voorschrift, ontbreken materiële wederrechtelijkheid). [2vragen, 3 punten]
overmacht (bij noodtoestand): Twee plichten botsen, namelijk de plicht om aan de wet te voldoen, plicht om in een noodgeval te helpen
noodweer: Twee voorwaarden, namelijk 1) het feit is een reactie op een onmiddellijke aanval van een ander én 2) dader kiest het minst zware middel voor de verdediging
wettelijk voorschrift: twee wettelijke regels botsen met elkaar.
bevoegd ambtelijk bevel: een bevoegd ambtelijk gegeven bevel botst met een wettelijke regel
ontbreken materiële wederrechtelijkheid: een daad is volgens de letter van de wet in strijd met het recht, maar zou dit niet moeten zijn (is door de jurisprudentie ontwikkeld) --> Veearts arrest

Slide 13 - Tekstslide

1.13
De kandidaat stelt in een situatie vast welke schulduitsluitingsgrond van toepassing is (psychische overmacht, ontoerekeningsvatbaarheid, onbevoegd gegeven ambtelijk bevel, noodweerexces en avas). [2 vragen]
psychische overmacht:  Geen verwijtbaarheid als 1) er zo veel sprake is van druk van buitenaf dat kan worden gezegd dat de wilsvrijheid van de verdachte is aangetast en 2) van de dader in deze situatie redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij weerstand biedt aan de druk van de omstandigheden. 
ontoerekeningsvatbaarheid: Feit wordt niet aan de verdachte vanwege 1) Gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogen of 2) Ziekelijke stoornis van zijn geestvermogen
onbevoegd gegeven ambtelijk bevel: een onbevoegd ambtelijk bevel botst met een wettelijke voorschrift
noodweerexces: 1) het feit is een reactie op een onmiddellijke aanval van een ander
2) door de aanval raakt de dader zo erg geëmotioneerd dat hij een te zwaar middel voor de verdediging kiest
avas: afwezigheid van alle schuld bij de dader, bijvoorbeeld hij wist van helemaal niets (in de jurisprudentie ontwikkeld)

Slide 14 - Tekstslide

1.14
De kandidaat stelt in een situatie vast van welke deelnemingsvorm sprake is (medeplegen, doen plegen, uitlokken of medeplichtigheid).
medeplegen: daad is samen voorbereid, gelijkwaardige rol, wie dan wat doet maakt niet uit
doen plegen: gebruikt een andere, niet strafbaar persoon om een daad te 'laten' plegen
uitlokken: een ander persoon door in de wet genoemde middelen bewegen een strafbaar feit te plegen
medeplichtigheid: hulp verlenen bij de voorbereiding of uitvoering van een strafbaar feit; medeplichtige heeft een ondergeschikte rol

Slide 15 - Tekstslide

1.15
De kandidaat beschrijft de kenmerken van de rechten en plichten van een verdachte (zwijgrecht, cautie, recht op een advocaat, recht op informatie, inzage in processtukken, DNA-onderzoek, bloedproef en het nemen van vingerafdrukken en onschuldpresumptie, pressieverbod). [2 vragen]
Rechten :
zwijgrecht: verdachte heeft het recht om te zwijgen, hoeft niet mee te werken aan zijn eigen veroordeling
cautie: verdachte moet voorafgaand of bij zijn aanhouding worden gewezen op het zwijgrecht
recht op een advocaat: verdachte heeft recht op een advocaat vanaf het eerste gehoor
recht op informatie: verdachte mag weten waarvan hij wordt verdacht
inzage processtukken: verdachte mag zijn dossier inzien

Plichten :
DNA-onderzoek: verdachte moet meewerken aan DNA-onderzoek
bloedproef: moet meewerken aan bloedproef
nemen van vingerafdrukken: moet dulden dat er vingerafdrukken worden genomen
onschuldpresumptie: verdachte is onschuldig, totdat het tegendeel is bewezen

Slide 16 - Tekstslide

1.16
De kandidaat beschrijft de onderdelen van een onderzoek ter terechtzitting en wat de rol van de betrokkenen hierin is (slachtoffer, verdachte, getuige, politieambtenaar, rechter, officier van justitie, advocaat, gerechtsdeurwaarder en griffier). [2 vragen]
  1. De bode/gerechtsdeurwaarder roept de zaak uit
  2. De rechter controleert de persoonsgevevens | de griffier heeft de zaak voorbereid en maakt aantekeningen ter zitting
  3. De officier van justitie leest de tenlastelegging voor
  4. De rechter hoort de verdachte, deskundigen en getuigen
  5. De rechter ondervraagt de verdachte
  6. De vordering van de benadeelde partij/slachtoffer en/of uitoefening van het spreekrecht van het slachtoffer 
  7. De officier van justitie houdt zijn requisitoir
  8. De raadsman (of de verdachte zelf) houdt zijn pleidooi
  9. De tweede ronde, reactie van de officier (repliek) en daarna van de advocaat (dupliek)
  10. De rechter geeft de verdachte het laatste woord
  11. Na het laatste woord sluit de rechter het onderzoek af. De rechter geeft aan wanneer de uitspraak zal worden gedaan en wijst u op de mogelijkheid van hoger beroep.

Slide 17 - Tekstslide

1.17
De kandidaat stelt in een situatie vast welke termijn van toepassing is voor het ophouden voor onderzoek, het in verzekering stellen en de voorlopige hechtenis.

Slide 18 - Tekstslide

1.18 De kandidaat herkent of er sprake is van een hoofdstraf, bijkomende straf of maatregel.

Slide 19 - Tekstslide

1.19
De kandidaat stelt in een situatie vast welke rechtsmiddelen het OM en de veroordeelde kunnen instellen en binnen welke termijn ze dat moeten doen (verzet, hoger beroep, cassatie en herziening).
Hoger beroep bij het Gerechtshof, vanaf art. 404 Sv: niet mogelijk als de geldboete < € 50 is, binnen 14 dagen na het vonnis van de Rechtbank
Cassatie bij de Hoge Raad, vanaf art. 427 Sv: binnen 14 dagen na het arrest van het Gerechtshof, gaat alleen over juridische vragen, niet mogelijk als de geldboete < € 250 is
Herziening, art. 457 Sv: als hoger beroep en cassatie niet meer mogelijk zijn maar er wel nieuwe feiten zijn (bijv. DNA): Zaak wordt opnieuw behandeld (denk aan Lucia de B)
Verzet: tegen een strafbeschikking van het OM, binnen 14 dagen. Zaak wordt voorgelegd aan de Rechtbank.

Slide 20 - Tekstslide