NN6 H/V H1. Woordenschat & Lezen H1-H5
1 / 27
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Je kunt de betekenis van een woord soms vaststellen door een woordraadstrategie te gebruiken. Daarbij kijk je naar...
A
de context
B
de letters
C
de inleiding
D
het bord
Slide 4 - Quizvraag
Noem de vijf woordraadstrategieën: zoek een... (schrijf de antwoorden onder elkaar):
timer
1:00
Slide 5 - Open vraag
Het tegenovergestelde van het voorvoegsel ex- is:
A
voor-
B
in-
C
bij-
D
on-
Slide 6 - Quizvraag
Bij de woordraadstrategie 'zoek een voorbeeld' kan een voorbeeld volgen na het signaalwoord:
A
en
B
denk maar aan
C
ten eerste
D
dus
Slide 7 - Quizvraag
Afleidingen kunnen woorden zijn met een voorvoegsel. Welk woord is een voorvoegsel?
A
des
B
lijk
C
loos
D
baar
Slide 8 - Quizvraag
timer
1:00
Schrijf een woord op dat een samenstelling is.
Slide 9 - Woordweb
Slide 10 - Video
Slide 11 - Tekstslide
timer
1:00
Uit welke drie delen bestaat een tekst meestal?
Slide 12 - Woordweb
Het onderwerp van een tekst vind ik door:
A
oriënterend lezen
B
globaal lezen
C
nauwkeurig lezen
D
zoekend lezen
Slide 13 - Quizvraag
Welke bewering over het onderwerp is ONJUIST.
A
Het onderwerp vind je altijd in de inleiding.
B
Bij het weergeven van het onderwerp gebruik je geen persoonsvorm.
C
Het onderwerp geef je altijd weer met een woord of groepje woorden
D
Het onderwerp is altijd een vraag.
Slide 14 - Quizvraag
Wat vind je door globaal een tekst te lezen?
A
de titel
B
het onderwerp
C
het deelonderwerp
D
de hoofdgedachte
Slide 15 - Quizvraag
Welke bewering is ONJUIST
Deelonderwerpen
Deelonderwerpen
A
vind je in het middenstuk.
B
vind je door de eerste en laatste zin van een alinea te lezen.
C
vind je door globaal te lezen.
D
omvatten altijd meerdere alinea's.
Slide 16 - Quizvraag
Bedenk een situatie uit jouw eigen leven waarbij je 'zoekend lezen' toepast.
timer
2:00
Slide 17 - Open vraag
Wat doe je bij precies lezen?
A
De eerste en laatste regel van alle alinea's lezen.
B
De titel, tussenkopjes en afbeeldingen bekijken.
C
De hele tekst lezen.
D
Het stukje dat je nodig hebt nauwkeurig lezen.
Slide 18 - Quizvraag
Omschrijf in eigen woorden wat de hoofdgedachte van een tekst is.
timer
1:00
Slide 19 - Open vraag
Slide 20 - Video
Wat is GEEN tekstverband?
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Antwoordend verband
D
Opsommend verband
Slide 21 - Quizvraag
Welk verband geeft het signaalwoord aan:
Lieke kwam om acht uur binnen; kort DAARNA ging Jens weg.
Lieke kwam om acht uur binnen; kort DAARNA ging Jens weg.
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend
D
toelichtend
Slide 22 - Quizvraag
Wat voor verband herken je in de zin?
Naast informatie over de indeling ontvang je ook gegevens over de geschiedenis van het gebouw.
Naast informatie over de indeling ontvang je ook gegevens over de geschiedenis van het gebouw.
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend
D
toelichtend
Slide 23 - Quizvraag
Wat voor verband herken je in de zin?
Pim is lang en blond, maar Domadious is klein en donker.
Pim is lang en blond, maar Domadious is klein en donker.
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend
D
toelichtend
Slide 24 - Quizvraag
Wat is een signaalwoord voor een toelichtend verband?
A
en
B
ofschoon
C
zoals
D
vervolgens
Slide 25 - Quizvraag
Slide 26 - Tekstslide
Welke theorie over Woordenschat en Lezen moet je nog goed leren?
timer
1:00
