Spelling voor collega's

Workshop 
Spelling 
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Workshop 
Spelling 

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel


Aan het eind van deze les heb je extra geoefend met werkwoordspelling, samenstellingen en verwijswoorden om je niveau schrijfvaardigheid te verbeteren. 


Slide 2 - Tekstslide

Uit de praktijk

Slide 3 - Tekstslide

Uit de praktijk...
  • "De groepen die je kunt verwachten zitten rond de 22-25 leerlingen. De groepen worden begeleidt door leerlingen." 
  • "Zij nemen jullie mee in de wonderenwereld van het lerende brein en hoe je stof naar het lange termijn geheugen kan krijgen."

 


Slide 4 - Tekstslide

Wat is het effect van spelfouten?
bron: Universiteit Tilburg bij gebruikers Parship

Slide 5 - Tekstslide

Startopdracht werkwoordspelling 


  1. Het ......[gebeuren, tt] vaak dat er uitval is.
  2. ".....[melden] je maar snel bij je mentor, Lieke!"
  3. Dat .....[verbazen, tt] me wel.
  4. Ze heeft deze man .....[achtervolgen] naar zijn huis.
  5. ..... [berichten] je broer gisteren dat hij ziek is?

Slide 6 - Tekstslide

Startopdracht werkwoordspelling 


  1. Het GEBEURT vaak dat er uitval is.
  2. "MELD je maar snel bij je mentor, Lieke!"
  3. Dat VERBAAST me wel.
  4. Ze heeft deze man ACHTERVOLGD naar zijn huis.
  5. BERICHTTE je broer gisteren dat hij ziek is?

Slide 7 - Tekstslide

Uitleg werkwoordspelling

Slide 8 - Tekstslide

Doel: herkennen van soorten ww. in de zin

  • PV (persoonsvorm)
  • VD (voltooid deelwoord)
  • INF (infinitief / volledige werkwoord)

Slide 9 - Tekstslide

Doe de tijdproef om PV te vinden

  • Ik ga naar school omdat ik wijzer wil worden.
  • => Ik ging naar school, omdat ik wijzer wilde worden.
  • PV in tegenwoordige tijd 
  • PV in verleden tijd (let op verschil sterke en zwakke ww)

Slide 10 - Tekstslide

Voltooid deelwoord (VD)

  • Een voltooid deelwoord heeft altijd een hulpwerkwoord bij zich
  • Hulpwerkwoorden: hebben/zijn/worden
  • Hij heeft gewandeld; dit is gebeurd; zij wordt gestalkt
  • Voor de schrijfwijze van het VD gebruik je 't ex-kofschip

Slide 11 - Tekstslide

Oefenen met teksten uit de praktijk

Slide 12 - Tekstslide

Vul in
  1.  Pietje zit prima in zijn vel. Hij ....(vinden) de uitwisseling een beetje spannend omdat hij er nog geen beeld bij heeft. Wiskunde en Natuurkunde zijn voor hem de aandacht vakken voor dit jaar.
  2. U weet dat onze school tweetalig onderwijs ...(bieden) en uw bijdrage gebruikt ...(worden) voor excursies.
  3. ....

Slide 13 - Tekstslide

Reflectie

Slide 14 - Tekstslide

Startopdracht samenstellingen: schrijf de juiste vorm op
1. bananeschil of bananenschil
2. webpagina of web pagina
3. alletwee of alle twee
4. amateurvoetballer of amateur voetballer
5. audiovisueel of audio visueel
6. tostiijzer of tosti-ijzer  of tosti ijzer 
7. Tweedewereldoorlog of Tweede Wereldoorlog of Tweede Wereld Oorlog

Slide 15 - Tekstslide

Startopdracht: 
  1. bananenschil 

  2. webpagina 
  3. alle twee 
  4. amateurvoetballer 
  5. audiovisueel 
  6. tosti-ijzer 
  7. Tweede Wereldoorlog

Slide 16 - Tekstslide

Spelling van samenstellingen
  • Wat is een samenstelling? 
  • Twee (of meer) woorden die samen een 'nieuw' woord vormen
  • Onder invloed van het Engels zie je steeds meer samenstellingen ten onrechte los geschreven:
  • *probleem analyse, *hoge school
  • Maar samenstellingen schrijf je aan elkaar

Slide 17 - Tekstslide

Aan elkaar
  • invulformulier, tafeltjesavond, leerlingbesprekingen, examenopdracht, langetermijnplanning
  • let op klinkerbotsing:
  • auto-ongeluk, mini-enquête, niveau-indeling

Slide 18 - Tekstslide

Regels tussenletter en/n samenstelling

  • bij veel samenstellingen een -n of -en: vriendendienst en berenkuil
  • Regel: 
  • -en als eerste deel een zelfst. nw is met meervoud op -en 

Slide 19 - Tekstslide

Géén -en, maar een -e als eerste deel....
  1. géén mv heeft: roggebrood (want 'rogge')
  2. Er maar één van (zichtbaar) is (zon): zonnestraal
  3. Als eerste deel (ook) een mv op -es heeft: asperges, ziekten/-es: aspergesoep, ziektekiem
  4. Als het eerste deel géén zelfst. nw is: blindedarm
  5. Als het eerste deel een versterking is van bijv.nw: boordevol.

Slide 20 - Tekstslide

Oefenen met teksten uit de praktijk

Slide 21 - Tekstslide

Startopdracht verwijswoorden
  1.  Het bestuur van de HIJN-scholengroep heeft .... besluit genomen.
  2. De commissie Integriteit heeft .... jaarvergadering op 6 januari gepland.
  3. Er zijn diverse urgente agendapunten ingebracht na de laatste vergadering. De leden zullen .... allemaal behandelen.

Slide 22 - Tekstslide

Uitleg verwijswoorden

Slide 23 - Tekstslide

Verwijswoorden
  • Een verwijswoord verwijst (vaak) naar een eerder genoemd woord.
  • Voor de-woorden gebruik je een ander verwijswoord dan voor het-woorden:
  • De gymleraar die ons lesgeeft, is ziek. de => die
  • Het feestje dat Maaike houdt, wordt leuk. het => dat
  • .... meisje .... geselecteerd is voor de wedstrijd, is mijn nichtje. 

Slide 24 - Tekstslide

Bezittelijke voornaamwoorden zijn óók verwijswoorden

mijn fiets
zijn iPhone
de regering en haar ministers

=> Hoe weet je dat het hier 'haar' moet zijn? 

Slide 25 - Tekstslide

Vrouwelijke DE-woorden

  • de koe en haar kalf, de mevrouw en haar hondje
  • ook vrw: woorden die eindigen op -heid, -nis, -ing, -ie,... (de verlegenheid, de gebeurtenis, de regering, de politie)
  • de regering en haar ministers

  • => dus het verwijswoord is dan: HAAR

Slide 26 - Tekstslide

Mannelijke DE-woorden 

  • de agent en zijn motor, de koning en zijn gemalin

  • overige woorden: opzoeken
  • de hoed en zijn veertje
  • => dus het verwijswoord is dan: ZIJN

Slide 27 - Tekstslide

HET-woorden: onzijdig

  • Het huis en zijn dak 

  • Het kind was de weg kwijt. Het bleef maar ronddwalen.
  • Het ezeltje knorde luid. Zijn maag was leeg.
  • => dus het verwijswoord bij HET-woorden is ZIJN

Waarom leer je dit? 

Slide 28 - Tekstslide

Verwijswoorden
Kies het juiste verwijswoord:






mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze

Slide 29 - Tekstslide

Teamspel! 
In groepjes van drie

Slide 30 - Tekstslide

Haal nu de vier fouten uit de volgende slide :) 

Slide 31 - Tekstslide

Uit de praktijk...
  • "De groepen die je kunt verwachten zitten rond de 22-25 leerlingen. De groepen worden begeleidt door leerlingen." 
  • "Zij nemen jullie mee in de wonderenwereld van het lerende brein en hoe je stof naar het lange termijn geheugen kan krijgen."

 


Slide 32 - Tekstslide

Uit de praktijk...

  • "De groepen die je kunt verwachten zitten rond de 22-25 leerlingen. De groepen worden begeleidt door leerlingen." 

  • "Zij nemen jullie mee in de wonderenwereld van het lerende brein en hoe je stof naar het lange termijn geheugen kan krijgen."

 


Slide 33 - Tekstslide

Welke tips kunnen jullie elkaar geven?....
  • ....
  • Lees je tekst na, vooral als die naar externen gaat
  • En: laat je tekst nalezen! 

Slide 34 - Tekstslide