Oefening werkwoordspelling

Oefening werkwoordspelling
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Oefening werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Persoonsvorm
Bekijk de zin en stel vast met welk onderwerp en met welke tijd je te maken hebt.

-Is het onderwerp enkelvoud of meervoud?
- Tegenwoordige of verleden tijd. 

Engelse werkwoorden vervoeg je volgens Nederlandse regels. 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Voltooid deelwoord 
Een vd komt vaak na de persoonsvormen hebben, zijn, worden

Laatste letter een t of een d? Maak het woord langer of gebruik ook hier 't ex-kofschip
kussen- kuste- gekust
wandelen- wandelde- gewandeld 
daten- datete- gedatet 

Slide 4 - Tekstslide

Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord 

- VD staat voor een zelfstandig naamwoord.
 - Zegt iets over het zn (mensen, dieren, dingen of planten).
- VD wordt verlengd  met een extra e.

De opgemaakte actrice is klaar voor de schijnwerpers. 

Slide 5 - Tekstslide

Als gevolg van de storm liggen er veel (omwaaien) bomen op de weg.
A
omgewaaide
B
geomwaaide
C
geomwaaidde
D
omgewaaidde

Slide 6 - Quizvraag

Gisteren (rijden) er geen treinen tussen Hengelo en Almelo.
A
rijdden
B
reedden
C
reden
D
rijden

Slide 7 - Quizvraag

Het oude Egypte (worden) vroeger door drie landen (begrenzen).
A
werdt, begrensd
B
werd, begrensd
C
werden, begrenst
D
werd, begrenst

Slide 8 - Quizvraag

De (teleurstellen) leerling liep boos het lokaal uit.
A
geteleursteldde
B
teleurgesteldde
C
teleurgestelde
D
geteleurstelde

Slide 9 - Quizvraag


Het document (worden) morgen op school (bezorgen).

A
werd, bezorgd
B
word, bezorgt
C
werd, bezorgt
D
wordt, bezorgd

Slide 10 - Quizvraag

Het land (uitdrogen) als er de komende weken geen regen (vallen).
A
droogde uit, viel
B
droogt uit, valt
C
droogde uit, valt
D
droogt uit, viel

Slide 11 - Quizvraag

(VT) De snelle aanvaller (worden) in de laatste wedstrijd door een tegenstander (vloeren).
A
werd, gevloert
B
werd, gevloerd
C
wordt, gevloerd
D
wordt, gevloert

Slide 12 - Quizvraag

In het verleden (haten) dit volk hun leiders.
A
hate
B
haatte
C
haten
D
haatten

Slide 13 - Quizvraag

Het meisje dat hij vorig jaar (daten), vond ik leuker.
A
datete
B
date
C
datte
D
daatte

Slide 14 - Quizvraag


De krant (vermelden) dat de minister binnenkort (aftreden).


A
vermeld, aftreedt
B
vermeld, aftreed
C
vermeldt, aftreed
D
vermeldt, aftreedt

Slide 15 - Quizvraag


(Vinden) je vriend die grammatica voor de toets morgen ook zo moeilijk?
A
Vindt
B
Vind
C
Vond
D
Vondt

Slide 16 - Quizvraag

(TT) De docent (deleten) uit voorzorg alle Wordbestanden.
A
delete
B
deleet
C
deletet
D
delet

Slide 17 - Quizvraag

Afgelopen winter (bewerken) hij het rapport en in het afgelopen voorjaar (leveren) hij het in.
A
bewerkt, levert
B
bewerkte, leverde
C
bewerktte, leverde
D
bewerkt, leverde

Slide 18 - Quizvraag

Hij (verprutsen) tijdens de laatste toetsweek alle technische toetsen.
A
verprutste
B
verprutsten
C
verprutstte
D
verprutstten

Slide 19 - Quizvraag

Welke docenten (begeleiden) vorig jaar de introductieweek?
A
begeleide
B
begeleidde
C
begeleiden
D
begeleidden

Slide 20 - Quizvraag

Mijn zusje (branden) gisteravond haar vingers aan de hete pan.
A
brande
B
brand
C
brandde
D
brandt

Slide 21 - Quizvraag

(TT) De kok (braden) iedere dag ongeveer twintig schnitzels.
A
braad
B
braadt
C
brade
D
braadde

Slide 22 - Quizvraag

De afgelopen jaren (botoxen) de filmster zijn hele gezicht.
A
botoxte
B
botoxete
C
botoxde
D
botoxede

Slide 23 - Quizvraag

Jij (managen) je team uitstekend!
A
managt
B
managd
C
managed
D
managet

Slide 24 - Quizvraag


21. De jonge vertegenwoordiger heeft zijn auto (leasen).

A
geleast
B
geleaset
C
geleased
D
geleasd

Slide 25 - Quizvraag

Hij (vertrouwen) online verkopers niet meer.
A
vertrouwd
B
vertrouwdt
C
vertrouwt
D
vertrouwed

Slide 26 - Quizvraag

De kok (grillen) vorig jaar de burgers perfect, maar nu was zijn timer (crashen).
A
grilde, gecrasht
B
grilde, gecrashd
C
grillde, gecrashet
D
grillde, gecrashed

Slide 27 - Quizvraag

Onze toets is (beoordelen), maar ik vind dat de docent altijd veel te streng (beoordelen).
A
beoordeeld, beoordeeld
B
beoordeelt, beoordeelt
C
beoordeeld, beoordeelt
D
beoordeelt, beoordeeld

Slide 28 - Quizvraag

De student (back-uppen) vorige week zijn bestanden.
A
back-uppete
B
back-upde
C
back-uppede
D
back-upte

Slide 29 - Quizvraag

Drie weken terug (melden) de winkelier de overtredingen van de relschoppers bij de politie.
A
meldde
B
meldden
C
melde
D
melden

Slide 30 - Quizvraag

Toen het kind (vallen), (krijsen) het luid.
A
valde, krijste
B
viel, krijste
C
valde, krijsde
D
viel, krijsde

Slide 31 - Quizvraag

De afgelopen winter (sauzen) ik de
zolder en mijn vrouw heeft het houtwerk (verven).


A
sauste, geverfd
B
sauste, geverft
C
sausde, geverfd
D
sausde, geverft

Slide 32 - Quizvraag


Terwijl hij (googelen), (zeggen) de jongen: ‘Internet is je beste vriend’.

A
googelt, zei
B
googelte, zegt
C
googelde, zegt
D
googelde, zei

Slide 33 - Quizvraag

Toen mijn oma nog leefde, (slaan) ze het ontbijt altijd over, want ze (brunchen) elke dag om 12 uur.
A
slaat, bruncht
B
slaat, brunchet
C
sloeg, brunchte
D
sloeg, brunchete

Slide 34 - Quizvraag

De vorige president (golfen) iedere dag minstens drie uur.
A
golfde
B
golfte
C
golfede
D
golfete

Slide 35 - Quizvraag

(Bereiden) je vader het eten altijd omdat jij alles (aanbranden)?
A
Bereidt, aanbrandt
B
bereid, aanbrandt
C
Bereidt, aanbrand
D
Bereid, aanbrand

Slide 36 - Quizvraag

Mijn buurman (ontploffen) altijd, als ik grapjes maakte over de (vergroten) testikel van zijn hond.
A
ontplofte, vergrootte
B
ontplofte, vergrote
C
ontploft, vergrootte
D
ontploft, vergrote

Slide 37 - Quizvraag


Gisteren (downloaden) het meisje een aantal films van YouTube.


A
downloade
B
downloadt
C
downloadde
D
download

Slide 38 - Quizvraag

Nadat hij zich als kikker (verkleden), kreeg hij meer positieve reacties op Tinder op zijn (verkleden) uiterlijk.
A
verkleedde, verklede
B
verkleedde, verkleedde
C
verklede, verkleedde
D
verklede, verklede

Slide 39 - Quizvraag

Wat (vinden) je ervan dat zijn hele werkstuk is (copy-pasten).
A
vind, gecopy-paste
B
vind, gecopy-pastet
C
vindt, gecopy-pasted
D
vindt, gecopy-paste

Slide 40 - Quizvraag

In Hawai hebben we vorig jaar op enorme golven (surfen).
A
gesurfd
B
gesurft
C
gesurfed
D
gesurfet

Slide 41 - Quizvraag

Hij (voltooien) volgend jaar zijn opleiding, als hij hard genoeg (studeren).
A
voltooid, studeerd
B
voltooit, studeert
C
voltooid, studeert
D
voltooit, studeerd

Slide 42 - Quizvraag

Op dit plein (dwingen) de Chinese regering jaren geleden de demonstranten naar huis te gaan.
A
dwingt
B
dwong
C
dwingde
D
dwingte

Slide 43 - Quizvraag